.„í ,.,4
r i .
íiir'
•1
'tí;'-...
í ' • '
- r
1680
mentlyk,
G E E S T
doordien in den eerften Tempel
tulTchén hec Heilige en de Aanfpraakplaatze
eene miiur was van eene eile dik, zoo r^s'er
twyfel by iiet boüwen van den tweeden Tempel,
of de middeliAuur by het Heilige moeft
gereekent worden of by het Heilige der Hei-
Ugen , derlialven oordeelden de Joden het
dienftig de volle mate te geeven aan liet Heilige
en het AlderJieiligile, namentlyk aan gene
60. eilen, aan deeze lo. entuiTchenbeiden
eene ruimtc te laten blyven van eene eile, en
aan elke uiteindens desfelfs een voorhangfelop
• t e hangen. By aldien deze dingen zodanig
geweeit zyn, 200 kan veiliglyk vaitgellelt worden
, dat beide deze Voorhangzels, JvRlSTUS
ftervende, gefclieurdzyngeworden, beidenamentlyk,
cmdatzyvooreenverilrekten, zoo
worden zy in het eenvoudig getal uitgedrukt.
Het fcheuren van dit Voorhangfel, als van den
verborgen middelmuur des afldieidzeis tuiTchcn
de oude en nieuwe Huishoudinge is een waar
wonderwerk geweell, en dat wel zeer gfoot.
Het van een gereeten en gefcheurde Voorhangfel,
doorgeenemenfchelyke maargoddelykehand,
als na deezen van geen gebruik meer zulUnde
zyn, de verkreegene vrykooping voor eeuwtg
zullende kracht hebben verworven zynde. fVitJ,
Mifcell. Sacr. II. B. II. Verband. 93. Wie
i s ' e r , bidikUj die zoude können begrypen;
dat iets van zoo grootehoogte, dikte, javan
200 veel waardy, en konft, enachting, en
200 zorgvuldig bewaard, van zelfs is van een
gefcheurd geweeft, zonderhidpvanmenfchen
Randen , op dien tyd, waar op de Priciters
bezig waren met iiet aanlleeken der reukwerken
en larapen , en alle het volk aandachtig
was in den gebeeden , juift zegge ik beiliptelyk
op dien tyd, namentlyk ten drie uuredes
namiddags, op welk uur KRISlüS aan het
kruys den geeft heeft gegeeven, en wel van
bovm tot bmeden , veellicht door zoo een ge-
Tucht 5 dat de Priefters in het Heilige liunne
ampten waarneemende Jiet knariTend gekraak
hebben können hooren. BuxtorßuSy Cafaubonus
y Bochartus, andere geleerde mannen,
E L Y K E
toe te doen naeuwelyks zo. mannen genoegzaam
i y n vaftelyk van gevoelen, dat dit geweeftis
het eigenite wonoerwerk, waar van melding
word gemaakt in liet Talmudifch Traktaat
Joma ka^4.. f. 39. b. De deuren namentlyk
van den Tempel zyn van zelfs opengegaanop
het veertigfte jaar voor de verftooringe des
Tempels , ter verviilling van de Godfpraak
Zach. XI. I. Doed uwe deuren op^ 0 Libanon,
op dat het vuur uwecederenverteere. Vergelyk
Juchaßn 26. bl. Want in plaats van de
deure was dit voorhangfel. En de Synfche
Verklaarder drukt dit wonderwerk by Mattheus
iiit met deze woorden : En aanßmds is
de gedaante van de dture des Jempels in twee
deelen geßheurd. In tegendeel wil Grottus dat
het geweeft is die groote kopere deure, waar
van de Talmud en Jofephusy om welke op en
waren, dewelke körten tyd voordeverwoellinge
des Tempels zig van zelfs zoude
geopent liebben. Wat 'er van z y , dit is zeker,
dat GOD door deze fclieuring van hec
•oorhanrfel heeft v/illen openbaarmakenzyne
alderrechtvaardkfte verontwaardiging over der
Joden K R I S T U Smoord : weder antwoord
geven op dat fcheuren der kleederen van den
Hogenpriefter, derondboriligebekentenisvan
den MelTias gehoord zynde : aan te toonen
devolkoomeneaflchäffing van alle fcliaduwen,
voorbeeldenendengeheelenLevitifchendienJl,
in welken de VerloiFer en grondlegger der
nieuwe Huishoudmgetotnogtoewas omzwagteld
geweeft; dat weggenoomen was de middelmuur
des affdieidfels, welke GOD van ons
afzonderde; dat de weg naa hethemelfchHeiligdom
was opengezet. AI het welke voortreifelykuitgedruktheeftPiis/
wwi, eenKriften
Dichter , in het Loffchrijt over de dood van
het jmgefje Celfus aan den Ouderen Pneumatm
„ Toen Jiebben de ontbloote altaaren het
„ voorhangfel gefdieurd zynde de godsdien.
„ lligheit van de Jieilige godfpraakplaats ver-
„ looren, op dat getoont zoude worden dat
j, de Tempel van de GodJieid ftond ontruimd
„ te worden, en dat deheiligedingen, door
„ eene godlooze hand, onheüige zoude wor-
„ den. He t welk de ongemeene groote uitkomft
„ onder een Romeinfeh Veldheer geleert heeft,
5, Tempel, burgers, ilad, heiligdommentoc
„ een puinlioop geraaakt zynde „.
IL Van de Aardbeeving vermeld Matdieiis
maar alleen, ende de aar dt beefde. De aarde
moeft als het wäre door fchudding een teeken
geeven van de aldergroodle veranderingen,
welke beeving milTchien niet alleen te Jeruzalem,
en in de omieggende landftreek is opgemerkt
geweeft, maar ook eiders op deaarde,
gelyk wy boven uit Fhlegon en Eufebius hebben
aangeteekent. Deze aardbeeving is niet
naturelyk geweeft uitinbrandgeftookenezwavel
falpeterachtige dampen, of eene geweldadige
uitfpanning van onderaardfche ludit, nog
ontftaan uit eene nederploffing van rotzen m
de hoUigiieden der aarde. De tyd valt in te
gelyk met de Zonne-zwyming, het fcheuren
van des Tempels voorhangfel, hetfplycender
fteenrotzen , de opftanding der doodcn, alle
welke Natuur-verfchynzelen onder de wondcrwerken
moeten gereekent worden. Hier
zoude dat gelden: Uit den rnedgezel-^•oräZikent,
die uit zig zeken met gekent 'd>ord. Inderdaad
is de HEERE m die aardtbecvi^i
nietgeweefl, i. Kon. XIX. 11. Watwonder,
dat de aarde trik, jahetgelieel al, wanneer
de Schepper van de aarde, ja van de geheeie
wereld gedood word ? wat wondcr, dat d
geheeie natuur waggelt , zoo wanneer gedood
word , die alle dingen draagt door^J«
N A T
U U R K U N D È. i< J 8 i
Woord zyner kradit? Ja, wie zoude zig .
sonderen, zoo by aldien alle dingen zouden
over lioop vallen? By aldien, die geen di(
mt drielmg het ßof der aarde be/ryf>t, fez
XL. II- in een zesvoetig graf wordbcllooten
Schepzelen van gevoel ontblood moeten ten
aldeniiterfte trillen, wanneer den Schepper de
hoogite fmaatlieid word aangedaan. Zoude
het lant hie?' over niet beroert ••j.'orden ? ende al
die daar in woont treuren ? Amos VI II. 8.
ICRISTUS voorbeeld Öavid had deeze fchudding
van te vooren gezien, enzooweldegclegendheid
, als de oorzaken voorzegt. Pf
XVIII. — 8. Banden des doods hadden my
mvangen , ende bteken Belials verßhrikten my.
Banden der helle omringden my , ftrikken des
doods bejegenden rny. Als my bange was, aanriep
ik den HEERE, ende riep tot mynen GOD:
h) hoorde myne fiemme uit zyn palléis , ende
myngeroep voor zyn aangezicht hs>am in zyne
coren. Doe daverde en beefde de aarde, ende de
grondcn der bergen beroerden zig , ende daverden,
om dat hy ontßeeken was. "\'^ergramt over
der Joden aldergrootfte boosheid, die niet
waardig waren, dat de aarde lien zoude draagen,
overwaardig zynde, datzylevendigvan
de aarde zouden worden ingcllokC, gelyk die
vergadering der wederfpannige Koralüten.
OndertiiiFdien 1yd Judea hare ftiiiptrekkingen,
ca die voorbetekenende van Staat en Kerke
dood, bewysdommen der aanftaande houtftapel.
Oudstyds beefde de aarde voor het
aangezicht^des_HÉ_EREN, voor het aangeacht
des G O D S Jacobs by de Wetgeeving.
Nu beeft dezelve wederom, de We t a^ercliaft
lynde. Híer op zinípeelt Hagg. II,
^ zal de hemelen ende de aarde bemeegen : endi
ik zd den throon áer kminkryketi omkeeren.
III. Endedefleenmzeiifcheiirdeu, Miffcbién,
ai!t gy zegg&n, van die aardbeeving, gelyk
^y ondervinden dat door aardbeevingen, en
íelfs biiskruit in de raynen aangeftooken niet
* e n t o o r e n s en buizen wagg'elen, boffclien
OEEven , maar dat ook fteenklippen
worden gerecten, alwaar namentlyk de kracht
ce wederftant te boven gaat, ofbet vuur
«wongcn word door de naeuwe fpleeten der
rotzen uit te barften. De omieggende landweek
nu van Jeruzalem is rotsaelitig , getyk
'ile andere bérgacbtige landgeweften. Hier
plaatze verdiend melding geraaakt te wor-
»m van die aardbeeving', welke befchryft
{mriias by dea Treurdichter Seiicka Traad.
idrn.
» Hetgemoed is volfchrik, eene vervaarlyke
beving fchnd deledematen, grooter
ff,
wangedroeliten verdienen naeuwelyks geoofby
waarliedcn. Ik heb zelfgezien, ik
icb bet gezien, de Zonne perftte reeds de
hoogftc bergtoppen: de opgegane dag liad
nadie overwonnen, wanneerfcbielyk de
grfchudde aatde door een bHndgcloeybul- -
„ derende uit de grond doffe klanken beeft
„ getrokken. De boITdien hebben de iioofc
„ den bewoogen , en het hooge woud heeft
„ gckraakt door een overgrootgedruifcii, ook
„ het gewyde bofcli, de groote fteenen van
„ t^en bergldazyn van boven neergevallen,
„ de kruinen van een gefdieurd zynde.
Ilet denkbeeld van het gewrodite wonderwerk,
liier gefehied, wordgrooter, hoeaandaditiger
ik deze fcheuring der fteenrotzen
aanmérke. Gène aardbeeving, hoefterkoofc
dezelve mag zyn, is maditig om liarde fteenrotzen
van een te breeken, alhoewel hetTOiir
hier of daair mtbarft, zoo können wd Iteenen
¡eeven, of ook wehiitgeworpen worden,
:iie iots van eene andere daar aan vaiE
zynde worden afgerukt : by aldien dat'er
eene mymt e is voor de uitbarlting. zoo word
de rotze niet gefpleeten , ten wäre milTchien
door al te grooteliitte: maarwanneerhetviinr
uit zwavel-zalpeterige deeltjes beftaande, dewelke
uitzettende zyn, op een middelpunt is
gedreeven enbeflooten, zoo moeten voor het
zelve wyken zelfs de alderhardfte rotsfteenen.
Zulks toont aan de kloving der Klippen door
de kracht van het buspoeder. Dog zulks dier-
:lyks is hier niet. Gene Vunrbraakende bergen
zyn hier omtrent geleegen , geen bnspulver
in eene naeuwte beilooten, geen vuur
barfl; uit de ingewanden der aarde. By aldien
dat ergens had uitgebrookeri, voornamenüylc
geduurende de geheeie Verduiftering der Zoni
ne, zoo zoude zulks gemakkelyk hebben können
gezien worden , ook zouden de HeiUge
Gefeliiedenis-Sehry vers het vermelden daar van
niet nagelaten hebben. Ja, by aldien het had
nitgeborften , zoude het de rotsfteenen niet
hebl aen van een gefpleeten. Wy oordeelen
uit allen deezen, dat de fteenrotzen door een
wonderwerk zyn gefcheurd geworden, gelyk
in de woefteny de fteenrotze door eene wonderdaad
van een gefpleeten klaare wateren opgaf,
dewdke ter verkwikking voor de dorfdge
firacliten zouden zyn. Maar onder de beuzclachtige
Legenden ftelle ik die openbarfting
van de Cajetaanfcbe rotzfteen, welke zy willen
voorgevallen te zyn ten tyde van ERIS--
TUS doöd, maar welkezydoorgeenegeloofwaardige
getuigenilTen bewyzen. By aldien
het ons lull tot godvriicbtigeenlieiHgegebruiken
dit fcheuren der rotsßeenen toepaflelyk te
maken , zoo komt voor alle dingen ons ter
aanmerking voor oogen de toorn'GODS alderbrandenfte
tot aan den helle-plaatzen toe,
ZOO dat men vryelyk met den Profeet mag
uitroepen Nalium. I. 6. If'ie zal voor zym
grtiiHfchäp fiaan ? ende •wie zal voor de hitttghtitzynes
loorns beßatm! zyne grimmigheit is
nitgefiort als vyer, ende de rotzßeenen -morden
vm hem verfmoltm. De J oden zyn hard van
harten geweell, gdyk die Leviathan, wdker
herte vaß is gelyk een fleen : ja vaß gelyk em
kk ¿„ )