' • 'li :
! • '?
ili^'U Ííi
.If!
I r T
•iih.
1 7 2 0 G E E S T
door eene geduurige aanlioudende voortdryvlng
door de traan-buyien uitvloeid. Zoo
heeft de Aartsvader Jahb zeer verheugd zynd
e , Racbd gtkufl, in ayne/Irmmt ofgehtvett
heUmde, gtweent. Gen. XXIX. 11. JoJtfh,
zig aan zpii brocdercH bekent makcnde, vtfhief
zfiie flmme met '•ineerim , Gen. X L V . t.
En van tevooren, ziende zynen broeder Benjamin.
Gen. X U IL 30. Ik zal my niet ophouden
mctverfcheidenvraagen, dewelke wegens
iiet fchreyen können gcmaakt worden. Waarom,
by voorbeeld , de vrouwen fdiielykcr
fchreyen dan de mannen ; dekinderen, ofde
tweemaal kinderen de oude luiden dan mannen
van bezetten ouderdom? waarom dat de
moftaart, de rook, de ajiiin traanen uitpersien
? waarom het een eigenlchap aan den menfdi
is te fchreyen en te lagchen?
Wat KRISTüS aanbelangt, hy heeft geweent
als een waarachtig menfch, ook geeft
dit weenen aan den Arrianen geen bewys regen
de Godheid van den Zaligmaker. In den
Emmannel hebben zig ook andere gemoedsdriften
laten zien. Hier wierd hy z,ter beweigd
in dm gieß , ende onlroerde hem zelven. Zyn
Lyden begonnen hebbende leeft men , dat
hydrcevig en Äter beangß begm u 'mrden. Matth.
XXVI. 37. Eiders, dat hy zieh verheugde in
den Luk. X. 11. In den ftaat zyner vernedering
is 'er van hem nietsmenfclielyksKifgtnotmtn
geweeft als de zonde. Hy hteft onze
krankheden op zieh getioomm, ende onzefmerten
die heeft hygtdragen, Jez. LUI. 4. Volmaaktelyk
zegd de H. Jiignßinu! over de Sud
CODS, XIV. B. 9. kap. IVmt waarlykjn
dengeenen, in wien een waar menfchelyk
hnamwßSt eneenwaarmenfchelykgemoed, was
f tene ver Zierde menfchelyke gemoedsneiging. Hy
eeft deze be'jjeegingen wt inzieht van zekere
bedienmg dusdamg, ^elyk hygewiltbeeß, ineen
Tuenfehelykgemoed aangenoomen^ gelyk by, toen
hy gewilt heeftt menjch is ge"j;orden. Waarom
zoude hy gemoedsdriften vermyd hebben, die
zelf zieh zelven, wel gewillig, aan de dood
zelve heeft willen onderwerpen, welke het toppunt
is en het einde der menfchelykezwakheit?
Het hoofd btiigendegajhjdengeeß.'lo^n.-. XI X .
30. VrywiUig, zegge ik, heeft hy zieh aan
E L Y K E
alle deeze trappen van zwakheidonderworpen,
ZOO dikwyls als zulks of zyn Äiiddelaars-arapt
vorderde , of de wUle des eeuwigen Vaders
vereifchte, niet door noodzakelykheic van de
natuur. JVy hebben die gemoedsncigingen uit de .
Z'juakheit der menfchelyke gefieltenis : dog zoo
met de HEERE JESUS, "Mers zwakheit
ook uit kracht is grji.-eeß. Auguflinus in de aangehaalde
plaats. Onze verdorven gemoedsneigingen
loopen altyd voor uit, maar over
de gemoedsneigingen van den Heilheer voerde
het gebied de alderheiligfte en te gelyk de
aldermachtigfte wille.
De beweegende oorzaken van dit weenen
aanbelangenoe, alliier fchynen by de weder,
opwekking van Lazarus te zamen gekoomen
te zyn meddyden, en hefde. Ah hy haar,
Maria , zag -weenen ontroerde hy hm
zelven: vry willig heeft hy zig aan de zielsontroering
onderwerpen, maar van de zonde
alderverwyderß, aan de verontwaardiging tegen
de gemeene vyanden van het menfchelyk
gellacht, denDuivelen de Dood, welke onnutte
ballaften alleen der aarde hy uit het midden
wegneemt, maar ook de aan GOD alderaapgenaamfte
gelovigen : en de beweeging van
KRISTÜS in den geeji is niet geweeil eene uitwerking
van voorbarigheit, maaris vergezeld
;eweell met de aldertegenwoordigfteenalderieiligfte
bedaardheit van gemoed. Deze ontroering
is met vergtzeld geweeß met eene voorbarigheit
van gemoed, oj tomelooze drift y mm
ti bmatigd geweeß met behoorlyke bedaardheii
en zachte bematiging. a^gid. Hunnius over
deze Plaats. De Voorweroen van Mededoogen
zyn geweeft Lazarus Zuíters en de Jodenzelve,
deweike gekoomen waren om de bedroefde
te trooften, en zelve in traanen waren uitgeborflen.
In het byzonder heeft hy zyne
ftefde tegen den overleedenen betoonc. Zi^
daarvander ]oden getuigenis vs. Ziet,
hoe he} hy hem hadde. De Zaligmaker zelf
vereert liem met den naam van Vriend, vs.
I I . Lazarus^ onze vriendßaapt.
M e n leeze Jak. Kuäerling Verband, over ¿e
Traanen van KRISTUS, onder het Voorzitterfchap
van Joachim Hildebrand. Helmftad
169Ö. in 4.'°.
Joann. X I L vers 3.
Zie Matth. XXVL vers 7.
Joann. X I L veriT: 14. ij.
Zie. Matth. XXI. vers. 2.
Joann. X I I . vers 14.
yoofivaaTy 'VoomaaYy ^eggetk^^ Indienhettarmngraanindeaardemeten'vdtende
ßerfty^oo blyft het x^elve alle en: ma ar inäten het fierft.'^oo hrengt het ve el vmht vo^rj.^ XIX. V . 34 .
111.