ì m
, líÉ
i i ' t i
il
I ri' il
m
li
• iiliSkffil
1 7 8 5 G E E S T E L Y K E
de hoeveelheìt, niet de hoedanighelt bedocit
Anrhropos oligos is by Homerus Uiad. i . ecn
mmjcb van tm kleine geßake, oìigty trapeza
cene kleine taf ei ^ Odyf. 18. In welken zln
Paulus liad können Timotlieus aanraden alderbeilewyn,
de edelfte, gelyk wy gewoon zyn
voor te fcbryven de befte roode wyn, ofmuskadellewyn,
ofmalvezei, of wynmecfpeceryen
gemengd van onze landaard, kruider-
%vyn, maar oltgon , een weinig \-an dezelve.
Evenwel is ook niet ongerymd het gevoelen
der geener devvelke door een iveinig zvyns verftazn
olfgophoron y danne, fìappe, gevvaterde,
geneedelc, waterafdryvende, veci dienftiger
voof eene zwakke maag, als dewelke de aiderdeugdzaanifte
is. Voornamentlykj by aldien
Tiraotiieus een waterdrinker isgeweell, want
het is niet dienftig van water aanftonds over te
faan tot zwaare wyn, miiTcliien dat ook aan
eze verklaring iiciit geeft de bovcnaangehaalde
plaats van Trallianus.
z. Timoth. II. vers 17.
Ende haar mort voort-eíen gelyk de kancker.
door Gangranam , àm Brand, Kond Fuur^
ook omdeze andere reede, om dat de Kanker
fchieiyker voortkruipt ais de Verfterving;
gelyk de Valfche-Leeraars, en de Verleiders,
op welken Paulus zyne toepafTing vef t igt , niec
gewoon zyn ful te ftaan , maar met íchielyke
treeden liare dwaalingen zaeyen. Echter kan
ten voordeelc van onze Overzettingen bygebrachtworden,
datzommigeOudenallerhande
voortkniipende ziektevaneenkwaadenaart
Koud vuur genaamd hebben, en de Kanker
eene zoort van het zelve. Vat zoort (Koud
Vuur) is in zoorten verdee/d, door onze woorden
IS het niet. Want by wylen is Vr rondom
de -wende eene roodheid boven de ontßeeking , en
die gaat met pyn al uerder , de Grieken noemen
die erufipelas ; by wykn is de vjonde zwart —
by wßen ontßaat die , welken de Grieken gaggrainan
noemen. Namentlyk hier ter piaatze
verilaat hy niet alle Kanker, en die in het
algemeen zoo genaamd word , als wel het
Koud Vuur tot Ranker werdende, karkinooma
Gaggraina, Gangriena^ Kanker, is in der
Geneeskundigen Sdioolen niet Cancer, der
Krebs, gelyk W7 het overzetten , maar eene
beginnende verfterving , waar door eenzeker
gedeelte des ligliaams uit gebrek van het omloopende
bloed het leven en gevoel na eene
overdaadi^e Iiitte en alderlievigfte pynen verlieft,
en eindelyk vcrkankerL Vog op groote
ontßeekingen volgt, -welke de Kanker genaamd
"A-ord: welke ook eene verßerving is van het ongeßelde
deel, en by aldienimantniet fchielykdaar
'van ißord geneezen ^ het gemakkelyk verfierft,
namentlyk dat ongeflelde deel: en het geene het
zehienaby raakt vat het aan, endooddenmenfch.
Calenus de Tumoribus kap. 8. Dit heeft wel de
Kanker met de verilerving gemecn , dat dezelve
is eene invreetende ziekte of kwaal. Namentlyk
daar de KankerplaatsJieefcgeveftigt,
daar kxuipt z y verder voort, ten z y de voortgang
daar van door de alderdoordringenfte
uitbrandende hulpmiddelenword afgebrooken,
en de veezelen zelve door lancetten worden
afgeiheeden. Hier uit b lykt , dat gaggraina
gevoegelyker heeft können overgezet worden
Hebr. I, veríT: 10, xi. 11.
Zie Pfalm CIL vers 27. Jez. Ll vers 6.
Hebr. IV. vers 12.
U^ant het woort GODS íV levendig ende hrachtig, ende ¡cherffnydender dan eenig
tmefnydende fweert, ende gaat door tot de verdeelinge der ^ele ende des geeftí,
ende der t" ^menvoeg^elen, ende des merchs , ende is een oordeeler der gedachten
ende der overleggingen des herten.
Zie I. Thef: V. vers 13.
Hebr. IV. vers 13.
Ende daar en '%s geett Schep^el onxichtbaar 'üoor bem : maar alie dingen zyn naal^t
fndegeopentf 'uoor den oogen des genen met wekken ^y te doen hebbtn.
De
N A T Ü U R
De Alwysheid is onder G O D S weezendlyke
volmaaktheden, eiders uit de reedezelvc
betoogd, de fteiinfclioor van ons vertrouwen,
de grondflag van onze aanbidding , weite
wy Scliepzelen den Scliepper verfcliuld zyn
Op wien, bid ik ii, ZLillen wy onze iioop vestigen}
Wien zullen wy eerbiedig dienen ?
Wien zullen wy door de moedige iineekbeeden
laftig vallen Î Wien zullen w y als Leeraar
hoogachten? Degezonde Reede zelve geleid
ons tot den geenen , wiens «»oijri kvenäig is
en^krachtig bovin alle twetfnytlmdtfwiurd, en
door gaat tot de verdeelmgt der ziele ende des
geefts ende der fzamenvoegfeien endedesmenhs^
zynde een oordeeler der gedachten ende der ovtrleggingea
des Zierten, vs. i i . Onze vryplaats
z y , die alles weet , vooi wens oogen alle dingen
naakt zyn en geopend; voor wiens oneindig
Verlland tegenwoordig zyn, en wel van eeu-
K U N D 6.
wigheit, alle dingen, devvelke geweeft zyn,
zyn en zullen zyn , alle dingen geopend. Iracheyltzoo
beteekent eigentlyk mant achter aver
of d,n mg leggen , een ipreekmanier van dem
zwaardfchermers ontleend , dewelke in de openbare
Speelen in zodanigen Hant van allen
toezienders konden befchouwt en van den anderen
zeer wel ondericheiden worden. Alhoewel
de wereld overryk isvanuitvindingen,
200 können wy echter niet ontkennen, iioedanig
een zwaarwichtig werk het z y devoortbrenging
der verborgen waarheden uit de
grond der onweetendheit, de uitvinding van
nieuwe dingen , en hoe dat wy bedendaags
geene fchadiiwe zelfs kennen van die dingen,
dewelke GOD in den tyd van zes dägen heeft
gefchaapen, en by aldien hygewilthad, in
een eenig ogenblik, had können fchefipen.
Hebr. V. vers 7.
Zie Joann: XI. vers 33.
Hebr. X I. vers 3.
Door het gelo/yve verßaan ivj dat de wereld door het woord GODS is toeheteid,
alxpo dit de dingen diemen 4et, niet ¿eworden zjn mt dingen die gelten worden.
. Di.e onzienlyke dingen, uit welken de wereld
is gefchapen, zyn nietdieondeelbarelighaamtjes
der Epikurillen , noch die Natuurkundigeflippen,
noch de Wiskundige
onver-
Weezen
deelbare, veel minder het Goddelyke
zelve, maar een louter Niet. Ook kon
dieZetregel, van Niets komt Niels, metskan
tot Niets wedergehracht worden, door geene
andere, dan door eene Goddelyke Kracht
overtroifen worden.
Hebr. XI. vers ij.
Door het getoove heeft ook. Stra, vhe kracht ontfangen úm zaet te geven, en boven
den tyt (hares) ouderdoms heeft ej gebaert : overmits zj hem getrouw heeft
geacht die 't helooft h»dde.
Zie Gen. XVIII. li..
Hebr. XI. vers 11.
Dattrom zyn ool^-van eenen, ende dat eenen -verjiorvenen ( zoo vele) in menigte gf.
boren ds de ¡ierren des hemels, ende ais het xfint dat aan den oever der itfe ir,
het welk. ontallick. is.
Zie Gen. XVIll. ver¡f: 11. lí. Kaf. XXIJ. vers ij.
Hebr. XI. vers i^i
Zie Exod. XIK vers 1«.
Hebr. XI. vers ¡0.
Zie Jez. VI. vers la
D E