•
1
l i
w .
ti I
rii
; r !
1 •hi--
'.M
•'"fi
,788 G E E S T E L Y K E
DE ALGEMEYNE ZENDBRIEF JACOBI.
Jac. I. verff: io. Ji.
£mle de ryck? in zyne vernederinge: ivaiit hy z^alals een blome de! gras voorhygaan.
IVatit de Zontie is ofgegaan mei de bitte, ende heeft het gras darre gemaakt —
Je zyne bloeme is afgevallen, elide de fihoone gedaante hares aanfchynt is
gaan ; allupo zal ook de rjcke in %jne mgen verwekken.
Zit Job XIF. wrs 1.
ennitr
P R I N T B L A D DCCXLIL
Ziet ook. ^^ Scheepen ^ hoeml^e groüt zyn, ende van harde mnden gedreevenl
zj mrden ommegemnt •van een x^er klein roer, waar benen ook begeerte des
ßterders wi/. Jac. III. vers 4.
Vaar ons d" Jpoßel toondt, ¿¡cor een Gelykems,
Hoe nnttig dat bct Spraaklidi tSy
En 'u/elk een eige^chap het d'Jlmagt heeft gegeeven,
Word ons, door SCHEUCHZERS pen hefchreeven.,
JVat nutügheid het Roer aan fchip of vaartmg geeft.
Wen V längs den rifg der Zee, met zyne Zeilen zrjueeft.
HOe groote kracht de Tuigwerkelyke Vermögens
hebben, blykt uit het voorbeelt
van eene Iiandfpaak , tot welke die alle können
gebracht worden , hier van het roer en
van alle de riemen. Het water in G. Fig. I.
is wederfiaande liet roer B. E. de onderfce handboora
5 het ligliaam te beweegen naa de reciiterhand
toe H. Het Schip zclfs. De beweegcnde
kracht word gegeeven van hem, die
aan het roer zit, in A. By aldien deze word
geftiert naa H. Zoo word het Scliip op die
>vyze geftiert ter linkerhant naa I. De beweeging
nu word daar door ligter gemaakt, dat
Jiet Schip op liet water dryvende zeer geringe
wederftant heeft tegen de beweegende kraditen,
en daarenboven A. B. de langte van de
helmftok of de afftand der beweegende krachten
van de onderfte handboom BE. driemaal
langer is als de afltand van het fchip van de
ondcrCtc handboom C 3 . Volgens dezc Onderftelling
zullen de Scheeps-roeren geene
kromloopende, maar rechtloopende handfpaa«
ken zyn.
Even zodanig is Iiet met andere fcheepsriemen.
In de Figuur IL is het Schip weaeroia
liet beweegbaar ligiiaam F. G. de onderfte
Jiandboom"inJict water zelfB. By aldien dan
de roeyer het voorile gedeelte van de riem
beweegt naa F. en Jiet achterfte gedeelte van
de riem eene booge B. L. maakt, ZOG 2al het
geiieele Schip geltuwt worden naa F. en wel
des te fcliielyker, als C B. langer is als A. C.
of B L. grooter boog als A a. Hier door word
gekent d^e fnelheit der Roeiibheepen met drie
roeibanken, dewelke riemen hebben lang buiten
boord van het Schip lütileekende, maar
ook 3 Jioe groote krachten van den roeyers
raoetcn aangewend worden, die de beweegende
krachten aan een korter arm voegen.
Jak. V . vers 2.
Z« Job XJJL -vers 28. Mattk FT. vers 19.
Jak. V . vers 3.
Zie Matth. Vh vers 19.
Jak. V . vers 7.
Zie "Jerem: V. vers 14,
I'AB-DL'T'XLU.
IAO. iu -V- *•
(.;ii,l)eriiac-i.lii vecit-
'Jl.