i
N A T Ü Ü R K U N D E.
Tiofi ßmgen gitft de ionfi ti hier,
Zeer zddzaam m henr vorm m wceZm.
Hier SCHEHCHZEES greß, vel heilig •vier,
Ceeft u veel frayighein te leez-n
Tu wenig Haderen, waar uit 's Mans kemis ßräMt,
Uit het gehemmsboek vm vrouw Natnur gehaddt.
1 5 9 9
BY de Slangen worden hier de viffchm vergeleeken,
biiitea twyfel die degedaante
van aalen hebben, of wel aalen zelve, door
hare geftalte Ilangen gelykende, en gelyk deze
in modderig water voortkruipende. Maar,
iult gy zeggen , iioe komt eenfiorfintn raet
een ey overeen > verfclullen dezelve niet in
^edaante, eningrootte, en in vervve ? Hier
itaat te weeten, datmennietalleenvindzwarte
fcorpioenen, maar ook witte, dewelkevermeld
worden by Nuander, e^Umus, Avicinna
en anderen, InSyrie, ook omtrentjenizalem
ter grootte van onzeRivier-Kreeften.
In Nubie by de fpringaders van de Nyl worden
zwarte gevonden, dewelke naby aan de rtte van muffchen komcn, en fcbielyk doo-
, getnige de Landkfchrjver van Kubm
Ornat. 1. Part. 4.
üit het Boekvertrek van imr fwj zyn wederoni
öJangen by der band.
Fig. 1. Eene Slang vleefciiachtig van verwe
op demgmetzwartachtige flippen en op de
kop met twee pylvormige in eenefclierpepunt
zamenloopende evenwydige geteekent.
Eene Slang vleefchverwig met verfchciden
zwarte punten, op de kop met twee pylvormige
zwarte flippen.
Fig. i . De Schletaang bleekblaeuw uit den
groenen , met een puntige bek aan de kop,
van eene bleekgroene verwe , gemeenlyk de
fii/ofobyden Brafdianen, Cobre Verde h-j
den Portiigeezen , eene eile lang, eene vinger
dik, lookverwig, enfraaiblinkende: eene
wydc bek, zwarte tong. Raj. Sjn. 318.
Luk. XI . vefs 14.
Zie Matth. IX. -vtrs 31;
Luit. XI . Vers /)t.
Zie Matth. XSIII. vers 13;
Luk. XII. verlT: 6. 7.
Zie Matth. X. vers j j .
Luk. X I I . ters 24.
Mmerkt de rawn , dat zy niet en xaeyn , noch en machen , weUf geen fms.
kamer mch fchaere en hebben, ende GOD voed deiche: hoe tieel gaat CT de
•vogelen te bcmen. '
Zie Job XXXIX. vers 3;
_ Verwender n ook hier over de aldervooriienigfte
wysheid van den alderopperften Uit-
^eelder, dewelke alle dingen zodanig Jieeft
gefchikt, dat 'er niecs voorkomt dat niet tot
|ebnukis, dealdergeringfte, dealdcrllinkenalle
tot voedzel en voor planten en voor
^'eren. Alle ding;en behagen niet aan allen,
fh j ' ^c^velkedienlliigzynvoordeze, zyn
iciiadelyk voor anderen ; welke deeze aangenaam
2yn , ¿[g ^.yn walgelyk voor anderen,
^le dingen zelve, dewelke itank der onderaardfche
zwavelwateren uitwaaiTeraen, worden
of van de groeibare gewalTen verfwolgen,
getuige de zoo zeer voordeeliffe ennoodzakelyk
bemelling, of van de beeiten ver/londen.
Van de dooae lyken zelve, dewelke de luchc
door Jiare verrotting zouden befinetten, leeven
de ravens in de lucht, cn andere roofachtige
vogels ; op de aarde de honden, andere
vleefclivreetende beeften, in hetwaterde
haayen en andere zee-gedrochten. Dusdaniger
wyze word de aarde bewaard by iiareJuifter.
II ti .r
ii.l'^-
i •"ÍTIC