u:m
15ÎÎ
iiiiHi
fi¡®
G E E S T E L Y K E 1778
17. Het ielve pit boven eene kroon , beneden
de wortel met hare vezeltjes voortftootende.
18. a. a. De harde baft. b. b. de eerlle of
de liarte-blaadjes. c. de bol van de Stara met
de wortel.
19. De Stam weelderig opfchietende. d. de
naeuwe bol der Stam met de wortel. e. en
aldaar te gelyk te lien, hoe veel de iiarteblaadjes
tot de wasdom van de plant toebrengen.
l o . Leert, dat de ontydïge afneming van
het zaad tot nadeel is aan het groeyen van de
plant, 1. de bol van de ilam en de wortelmaar
omgekeerd. m. De kromming van de Stam. n.
het harte-blaadje half dood in de aarde leggende,
om dat hetzelve aan de plante geen
genoegzaam voedzel kan geeven wegens de
verkeerde legging, o. de buitenile hardebaft,
binnen welkeliet herte-blaadje nog is beilooten
p. De Wortel, welke van de Wte-blaadjes
meer voedzel heeft verkreegen dan de Stam
zelve , en daarom langer , maar meer gekromd.
a i . f. Eengedeelte van het harte-blaadje. g .
Het boomtjezelE h. deknoell, alwaarhetbekken
i. in gedaante van eene vlak word gezien.
k. de zitplaats van het begin des leevens.
Alle aeze dingen, by aldien ik het welheb
onthoudenj zyn uit Agricola getrokken.
1 . Kor. X V . vers 39.
Mle vleefch en is niet het ^ehe vleefch , maar een ander is 't vleefih der menfchen
, ende een ander is het -vleefch der beeßen, ende een ander der ijifßhen,
ende een ander der vogelen.
Die liet waardig acht naeiiwkeiirig te leiten
op deaanmerkelyke verfcheidentlieit van planten
en dieren , zal zieh gemakkelyk overreeden
dat zy ook verfcliillen in de fchikking van
de alderkleinñe deelen. Deze zaak aangaande
zoude ons können onderrechten een Stoffcheider,
die kennis heeft om de vermengde
lighamen wederom tot hare beginlTelen te brengen.
Maar daar komen ook voor wonderlykc
gedaanteveranderingen, en van elke plante,
van elk dier kanmen zeggen, dat het eene
Stoficheiders Winkel is. Elke plante trekt uit
de aarde een hem, dienTdg zap , kleinil en
bekookt het zelve, voerd het naa alle de deelen
, ja verändere! het zelve in hare eigene
zelfñandigheit. By groeibare dingen leeven
de meefte dieren , maar hier vallen wederom
wonderlyke en nieuwe Gedaanteveranderingen
voor. De Proefneeming der Stoficheiders
toont aan, dat het vleefch der dieren verfchilt
van de zelfl^andigheit der planten. De menfchen
leeven ten deele van groeibare dingen
ten deele van beeilen, maar wederomhebben
de menfchenandervleefch, alsdeezeofgeene.
Het voedzel is overeenkomende met dar, het
welk gevoed word, maar echter verfciiilt dit
van dat. Maar nademaal de menfch word gevoed
door planten en door beeilen 5 endeeze
van de planten leeven, ZOG zoude de menfch
kennen aangemerkt worden als een lighaam,
het welk ooripronkelyk uit planten beftaat,
maar door verfclieiden verandering^en eene
ten eenemaal andere gedaante heeft aangenoomen.
I. Kor. X V . vers 41.
Eene andere is de heerlykheit der Zonne^ ende eene andere is de heerl)kheit der
A4ane, ende eene andere is de heerljkheit der Sierren: want de (eene) Sierre
'verfchilt in heerlykheit -van de (andere) St erre.
Deze uitfpraak van den Heiligen Paulus is
in eenen gemeenen en Starrekundigen zin
waarachtig. Hier is de heerlykheit der Zonne,
xoo ook der Vafte Starren, eenvlammend,
lichtend, brandend vuur, de heerlykheit der
Mane, zoo ook der Dwaalftarren, een licht
van de Zonne geleend.
Dat de Zorne een vuurig lighaam is, door
eigen licht fchynende, hebben onder den Aleuden
vallgeílelt Jnaxagoras , Democrituf,
Epicunis^ Flato, Pythagoras, uit den lateren
Ke^ieraSi Scheinerus, die het eeril de vlakken
in de zonne heeft ontdekt, Btdlialdus, alle
Starrekundigen. Ten getuigen roepen wy de
krachten voornamentlyk in de komtooren der
brand of fpiegelglazen op een middelpunt gedreeven,
dewelke byna ongcloolTclyk zyn,
maar ook dcgemeenevervvarmende.vcrlichtende,
de eigenoogige geloofwaardigheit.
Dat ook de ^nfte Sterren iiaar eigen licht
hebben geloofden de Ouden, en jongcrcn
keuren zulks goed. Bcvvysgrondenleverenop,
het tinteiend licht, cn deonraeetelykeafHand
van de aarde. f^at beßuiten ivy anders änaf
iiitf
N A T ü Ù R
llit, dat de Faßt haar licht van bitinm aitzcnden,
dat dt Piamtttn, DwaalltaiTen, donker
zyndt van builtn btfchilderd worden , dai is,
op dat ik de woordtn van Brünnsgtbruikt, dat
getne Zonnm zyn , decze Manin, of Aar dryktn!
Ktfltrus.
Wat de duifterheit van de Maan belangt
tvvyfelt niemand hedendaags. Echter zyn 'er
geweell, dewelke ondcrnomen liebben uit de
brennen van de Heilige Scliriftunr om verre
te werpen, het welite alle de alderbefte Starrekundigen
uit alderzekerfte waarneemingen
hebben iaande gehouden. Gen. I. i6. Word
de Maut genaamd dat kltini Licht. Paulus kent
aan dezelve toe , gelyk aan de Zonne, en
aan de Vafte Starren, heerlykheit. Matth.
XXIV. 19. Schynjftl. Ten eenemaal befpottelyk
zyn de droomeryen der Joden, byzonder
van Rabbi Simeon by Hieronym. dt fama
fide Hebraor. II. B. 4. kap. dat de Mane eene
K U N D E . ,7 7 5
mgekrompe Zonne is, datdezelve in den beginne
noch kleinder geweeft is als de Zonne,
nocliminderrchynende, maardoorStaatzucht
aangenoopd van den Sdiepper geeifcht heeft
de Heerfchappy van het Licht, doch dat dezelve
ten ftraf van hovaardy minder isgemaakt
geworden, dat z y desweegens door droefheic
tot trcoft heeft verkreegen, dat zy grooter
voorrechten byna zoude hebben verkreegen
als de Zonne zelve, zuUende het aardryk by
nacht en dag veriichten , en de Feellen der
Joden bepaalcn. In het betoogen van de dui-
Iterlieit der Aiane zal ik niet wydloopig zyn,
noch my ophouden met de daar tegen aangaande
gevoelens te wederleggen, inhetbyzonder
van de roodheit ingeheeleMaantanin-
•ren genoomen. Ik verzende den Leezer naa
Je ZOO Natuurkundige alsStarrekundigeLeer-
Opftellen.
DE TWEEDE BRIEF AAN DIE
V A N KORINTHEN.
1. Kor. IV. vers 6.
Zit Gen. 1. vers 4.
I . Kor. XI I . verll: 2. 3. 4;
In kerne cen minfche in KRISTUS -ooor veertien jarm, {ofhet ( ^efchiet 211) in
t ItgJiaam , en weet lernet: ofte buiten het lighaam , en met ii niet GOD
wert het) dat de ^odanige opgetrokien is gemefl tot in den derden hemel.
Ende ti^enne een xpdanig menfthe (of het in 't lighaam of buiten het lighaam («-
fchtet zy ) en weet <4 niet GOD met het:)
Vat hy opgetrokken is geweeß in 't Paradys , ende gehoort heeft onnitffrekeMe morden
, die een menfche niet en is geoorloft te ffreeken.
DEze Verrukking is den Leeraar der Heidencngebeurd
voor veerthien jaren, namentlyk
voor den Z)iii»ffivandezenTweeden
Brief aan den Korinthen, welke zelve om
dat onbekend is, het nietvry ftaat iets zekers
van den tydte bepalen. Die luftlieeft daar van
verfcheiden gevoelens te weeten , die leeze
de /. Verklartvg van Gotthard Heidegger ovtr
de Verrukking van Panlits, vol geleerdlieit en
pit, gelyk alle zyne andere Schriften.
Daar is geen twyfel aan of de Heilige Paulus
is verrukt geweeft. De manier van fpreeken
, ik kenne ten menfche in KRISTUS, is
eenbewys van nederigheit, genieen by den
Oofterfche Volkeren. K R I S T U S meer als
eens de Zmt dts mtnfchen voor tk. David,
Koning voor ik. Eene manier, dewelke vaa
de zaak ten vollen verzeekert, overeenkomende
met die aanfpraak tegen Feitus : ik raze
niet, maar ik Jpretke 'Woordtn van waarheit
ende vaneengezondvtrflant, Hand.XXVI. ij-,
Ik weetezekerlyk, datikniethebbegedroomt,
dat my inderdaad gebeurt is , het geene dat
ik verbale.
Van de Verrukking zelve zegd Paulus, of
htt zy in het lighaam , en wttt ik tiiet, ofte
buiten het lighaam en wett ik niet, GOD "¿utet
het, en zulks tweemaal. Door deze woorden wU
hy te kennen geeven het groot gewichte van
de zaak, en te gelyk uitdrukken dat 'er Verrukkingen
voorvallen in htt hghaam , en hniten
htt lighaam. Door welke laatlle, en eigentlyk
zoo genaamde Vtmikking , Oftrtkkiug,
de menfch word als buiten zig zelvea
gerukt.
i. I,
ÍII1