t i ! I
^ i Sv'i
iiii
Iti
i f
T U U R K U N D E . 1587
gemeenen naam van fchatten zyn genaamd
geworden. Ezra II. 69. gavenzommigenv^í»
de Hoof den der Faderen ten [chatte des werks^
aangontt een ende 't zeßig duizent dragmen ,
ende aan zilver, vyf dtnzend ponden, ende bonder
t Priefier-rokken. Nchem. VI I. 70. gafHattirfatha
teil [chatte aan gout, duizent dragmen,
vyftigjprengbekkens, vif hondert en dertig
Priefter-rokktn. Job. XVI I . i ó. zoohy, de
godlooze, ziher opgehooptzal hebben alsfiof:
ende kleedinge bereit, als leem. Diis leeilmen
b y Plvtarchiis, dat Alexander, de Stad Sufa
Jiebberide ingenoomenj in de Koninklyke
Sdiatkilten heeft gevonden aan Hermionifcli
Parper jooo. Talenten, aldaar zynde 190.
jaren bewaard geweeft. En wie weet niet j
dat onder den ICriilenen doorgaans de Priefters
de heilige dingen waarneeraen
N A
fclie ¿"iii, hetwelkvoorkomtJez.LI.8. Want
de motte zalze opeeten als een kleed. Het vermaa^
chapte woord is in het Oollen verbleeven.
By den Arabieren is vffety inhetMeervout
aß en iifes, in het verkleinwoordt ufeifet
y eene motte de wolle afknaagende, insgelyks
een papier-worm de boeken dooreetende.
Plet is bekend dat de motten fchadelyk
z y n aan de kleederen , byzonder de wolle,
Jriflot. Hiß. V. B. 31. kap. eneriois, kaiho[a
ex erioo eftin, hoion hoi feytes, hoi emphmntai
mallon, hotan koniortodey ey ta eria. Menander
heeft de roeft van de motte zeer wel onderfclieiden.
En alle dingen die zy verderven, zyn van
binnen y gelyk de roefi het yzer, zoo gy daar op
let, en de motten het kleed 3 en de houtworm
bet hont.
Het zelfde getiügt Job XIII. 28. Ende hy
ver onder t als eene verrot tinge : als cen kleed,
dat de motte opeet. Sirach X LH. 13. Ve Motte
groeit uit de kleederen. By aldien miiTcliien
aan iiriand eenige twyfel mögt voorkoomen,
hòe dat K R I S T U S heeft können fpreeken
van fchatten , die de motte verderft, om dat
dezelve de kleederen afknabbelen, geenelleenen
nog metalen, die moet weeten, datook
de kieeaeren by den Aloiiden onder den al-
M a t t h . VI . veriT: i i . 23. Lük. XI. vers 34,
T>e herße des lighaams is de ooge : indien dm mve ooge eenmudtg is , zoo xd f*^
' ' ' ' verlieht wzen.
• rykelyk bekleed met
gelyk die Mefapns by Vtrgilius in liet IX. B.
van Eneas. Wie niet dat in de koÄiirs van
gemeene lieden veele kleederen leggen 5 dewelke
alleen maar den motten tot voedzel
dienen ?
Maar indien ttwe ooge boos is , <00 zal aw geheel lighaam dmfier zyn.
In plaats van cene Verklaring zal ik my bedienen
van de woorden van den beroemden
Hf. Joh. Jak. Bayer animadverf. in
Loca Novi Poed. Specim. I. bl. 19. Zoo zegt
hy : öp hoedanige eene reclitmatìge wyze het
Oog de LofTpraak van de Keerfje %s ìichaams
draag, verllaan daarom de blindenzelve, om
dat z y , fchoon de Z o n op den klaaren middag
fchynt, in diepe donkerheden fchynen te
verkeeren: daar z y i n tegendeel van die lampe,
vanbiiiten, door verkreegen licht, genoegzaam
voorzien, het gebruik genietende,
het geheel verlichte lighaam alsvaardtglykrondom
dragen. Deze hebben als banden met oogen,
wel regt te werk gaande omtrent voorwerpen
van alle zoort, dewelke doorhetzien
onderfdieiden worden : desgelyks voeten met
oogcn, even als vooruit ziend^e, wervvaarts zy
veilig ftaan o f voortgaan zig zouden können
begeeven. Ook zoude geen keeriTe fcliielykcr
eenc dunkere plaats können verlichten,
dan een oog het menfchelyk lighaam, in zoo
verre Jiet zelve ligt van noden heeft.
Ook geeven de oogen zelve door eene iiitwendige
aanfcliouwing dikwyls te kennen de
gezondJieit van het gantfdie lighaam volg
- de uitfpraak van Hippokrates „ zoo als de 00-
„ gen iler'k z y n , zoo ook het lighaam, Epidem.
VI. 48. welke plaats Galenus verklaarende
leeraart, dat to guion beteekent to fooma
holon, het geheele lighaam : dus eene aardige
overeenkomli: ontilaande van deze Spreekwyz
e met die des Bybels. „ dat de verandering
„ der verwen fchielyker in den oogen dan in
„ anderen deelen zig vertoont, ora derzel-
,5 ver natmirelyke z indelykhei t en fchoonJieit,,.
Voor het overige ben ik van gedachte, dat
niemand, zoo wel in eenen natuurkundigen,
als zedekundigen zin, byna beeter zoude können
verklaaren, wat een eenvovdig of boos oog
is. als met de woorden van Job; de Mey Phyfiol
Sacr. Jppend. bl. X30. ondeend : „ Een
3, eenvoiidig oog word genaamd, het welk
„ gezondis,- endoor geene uitwendige voeh-
„ tigheden , dewelke het gezicht beroeren,
,5 word vermengd, derhalven dat zuiver en
„ klaaris; en als of men zeide, by aldien het
„ oog natuurelyker wyze en recht geilelt is,
„ zoo zal uw gantfche lighaam klaar en als
„ geoogd zyn : om dat het licht en de be-
5, iliering van zyn oog voorgaande door haar
5, licht en beiliering alle hare daaden te redit
i xal