' i t ; .
ilKlH'i:
.l'ir •
R-III;;,,::
1674 G E E S T E L Y K E
M a t t h . X X V I I . vers 46.
Ende omtnnt de mgende rief J E S U S met eene groote flemme.
Zie Murk. XF. vers 34.
B y aldien imant met my MI overweegen
welke en hoe groote lydingen onze Ziligmaker
van tevooren heeftuitgellaan, eerhyaan
het moordliout is vaftgenagcld geweell, hoe-
'danige en hoc bittere pynen liy aan lietkmys
heeft geleeden, eindelyk hoeeenaldemvaarlt
eewicht van bloed , vergezeld met zoo bezwaarcnde,
als fteekende pynen het hert en
de long overlaaden lieeft; te gely k , zoo als
men mag giffen, de holligheitvandcborltvervuld
zynde met het leedewater bluten de vat
e n g e l l o r t , dat de grootfte verhmdermg gaf
100 tot de uitzetting van de long als tot de
ademlialing : hoedamg de uiterfte topeinden
der ledematen allengskens verftervende, en
als door een langzaam vmir z y n verbrand geworden
i eindelyk het Herte, gelyk in den
geeftelyken zin zoo welalsindennatuurlyken,
Het eerlle gcleeft heeft, 00k alliier het laatfte
isgeftorven. Zoo by aldien, zeggeik, wy
reätmatiglyk overweegen de metgezellenvan
de kruispynigingen, en de dood noodzakelyk
daar op gevolgd van de eene zyde , en van
de andere de vervalle kracliten, geenffins voor
eene^rooie flmme genoegzaam, zoo zal zig
deze zelve groote jkmme voordoen als een
wonderwerk de krachten der Natnur, en van
KRISTUS alsmenrchoverrteigerende, uitgebracht
niet by het begin van de alderwreedfte
doodllraf of midden onder de pynfoltermgcn,
maar op het einde , cmnM de negende vre,
van K R I S T U S datelyk zuüende den geeft
geeven; dewelke wee uitroept ten fchrik der
iielfche duirterniffen; dewelke het alderbrandenfte
vimr dergoddelyketoorndooreenblaakende
goddelyke lief de uitdooft; dewelke met
alleen geklonken heeft van Jemzalem af tot
aan Jericho toe, het welk dejoden voorwenden
van die ftemme des Opperpriefters voortgebracht
op den grooten Verzoendag, maar
tot aan de uiterfte eindens deraarde, enuodi
hedendaags weerkhnkt overal , daar verkondigt
vjotShet is volhrachl , •woorden des briiU
Uns. Pr XXl l . 2. dibiefchaanatbi, alwaar lict
HebreeuwfchewoordgelykismetonsGriekfdie
• ' en eigentlyk word genoomen van
1. I
het brüllen eenes leeuws, gelyk bet Griekfclie
van liet geloey eenes OiTes. Het gefclireeuwmaaken
nu deezer beeften is i lerk, fclirik aanbrengcnde,
doordringend. Eene ftemme,
dewelke ten alderopehbaarfte beuT-sdoin was
van eene vrywillige, geene gedwonge, dood,
Iky zegd de Zaligmaker, Joann. A. x/. i8.
le^e tnyn leven af, op dat tk het zelvewederom
neme. Niemant en neemt het zelve van wy,
maar ik legge het van my zelven af. Eene
ftemme , dewelke uitgedrukt heeft de alderuiterfte
angil, de vierigheid der iiltgefcorte
gebeeden , de brandende begeerte der aldernaaft
by zynde goddelyke liulpe: dewelke vervuld
heeft de voorbeeiden van 200 veele blaatende
fchaapen en loeyende hoornbeeften onder
der priefteren banden : dewelke geheiligt
lieeft het jammerlyk en benaeuwd geroep der
gelovigen : eindelyk eene aanfpraak tot Iiet
Joodfdie Volk , en tot den bewoonders der
gantfcher aarde, gelyk zynde met dat: elani,
fand, land, hoort des HEEREN 'wooü,
Jerem. XXII. 29. Met een woord, na dat de
älderbefte Zaligmaker geduurende zyn leeven
ZOO vele wonderwerken lieefl verriclit omtrent
ongeneeiTelyken, op d e z e e , op iiet land, in lleenen,
indezonne, inhetvoorhangzel des Tempels
, in dooden, dewelke opgeftaan waren, zoo
heeft hy ditlaadte van eene itcrke, eene|W«
ßemme in z y n eigen lighaam willen iiytvoeren.
P R I N T B L A D DCCVII.
Ende terßont een -vm haar toelopende nam eene f f ongie, ende die met ediigné
behbende, flak^eofeenetirieiflok, endegafhemtedrinien.Muth. XXVI I . v e r s / | 8 .
Zii Mark. XK uers 36. Lvk. XXIII. vers 3 fi.
Joami. X I X . verfT: i8. 19.
Bier na ^ E SV S weelende dat nu alles volbracht was, of dat de Schrift
•vervnlt mrden, Sfide, My dorß. ,
Vaarflont dan een vat -vd edikj, ende zy "vdden een f f engte met liik., '«»'
leßensf met hyfife, ende bracbten^e aan zynen mond. p,¡
TAB, JlCCVir.
A c f l i i j tL Irsit pioiiiiKitiiiii III lpnn<;i<l
i ;
I f !
. ••.1:1