hl 'I •
fli^l;
^iíl Ii.; í:!1
i5o8 G E E S T E L Y K E
Matth. IX. veriT: 32. 33.
d-ez^ m uitgittgen , ^et brachten ^ tot Hern een mcnfcbe , die fto
van den ädvel bebten 'was.
Ende als de dttjvel aitgeworpen was, f^raJ^ de ftomfne, Ende de fcharen -üin«
derden haar, eggende: Daar en is nooit desgelyks in Ifrael ge^en,
ZU Luk. X I , vers 14.
Op hoedanige wyze de Diiivel, door toelating
van GOD , werkt op het lighaam
of de ziel van den menfeh, welken hy bezet,
is eene vrage niet gemakkelyk voor eenen Wys*
geer op te loiTen. Zelfs is ons niet eens bekend,
op hoedanige wyze onze ziel vereenigd
is met ons lighaam , op hoedanige ^vyze aat
geeftelyk weezen op ons lighaam werkt. Niet
tegenftaande wy wegens de zaak op het alderzekerile
kiindig zyn. Op dezelve manier
is het hier bezvvaarlyk oiri te zeggen, of de
tong, of derzelver fpan-aderen door den Diiivel
zyn vaftgebonden geweell doof
kramp-of opkrimpende bewceging, ofji
veel ontipannenenlosgemaakt? Onmoogt
is het nademaal te verklaaren. Deze ziekel
eene te zamengevoegde krankheit, bezea
te gelyk ende ilomi Het tweederlei kwa
vereifcJitte eenen Geneesheer door Wonc
daden werkende.
Wegens de doofJieid zelve, en defzd
oorzaken zal eidersgevoegeiykergelegenil
om te redeneeren gegeven worden.
P R I N T B L A D DCLXXVIII.
Ziet , ik. ^^^^ « ^^^ Jchafen in bet midden der wohen: zyt dan 'voor^ichti^
lyk, de flangen, ende oprecht gelyk, de duiven. Matth. X. vers 16,
Zie. Luk. X. vers 3.
Dit Tafered verkelt « twee paar Slangen,
In • '
En dm de vlyt van Linckius i
Heer S c h e ü c h z e r heeft heur aar i
En eigenfchap, m verf en fiant-, zoo jmß ah V leevett)
In fraaye taal befchreeven.
De Gelovigen, de cdite onderdanen van
KRISTUS, zyn rechte Schaape-wolven.
Deze Toenaam geeft Herodom IV. B. aan
den zoon van Sparta , van welken zuliende
fcheep gaan naa het Eiland Callifthe Therasxtide
, dat hy iiem vertaten moeft als een fcbaaf
onder de wolven. Uit de Natuiir-Gefcliiedenis
blykthet, datdeSciiaapenweerlooze, zwakke
beeilen zyji, wolven integendeel, derzelver
vyanden, gewapende, vraatachtige. In
eenen zedelyken zin zyn fcliaapen vroome,
eenvoiidige mannen, wolven zyn Dwingelanderi,
die op dezelve geduurige Ij^en leggen,
zuUende die opilokken, wanneer zulks do gelegendheit
toelaat. Ezech. XXII. 27. Haref^orßen
zyn in het rniäden van haar ahwohendie
eenen roof rooven , om bket te verbieten, ende
om zielen te verderven, op dat zegier tgheit zoadenplegen.
Zephanja III. 3. Hare Vorfien zyn
brüllende Leeuwen in^t midäen van haar i hare
Richters zyn avont'wolven, diede kenderisi
en breeken tot aan den morgen. Dit is naffl«
lyk den aart der wolven, datzytegelyki«
fierig en te gelyk vraatachtigzyn, enliew
erfdieid tuííchen natuurlyke enzedelykew
ven beftaat alleenlyk daar in, dat gene wi
deze zwaarlyk zondigen, dat geene overs
komende liunnen aangebooren aart te
aan , deze van hunne kwaade daden rei?
lap moeten geeven.
Gene fchynen ook wel te zondigen, te"
zy onnoozele fcliaapen vcrfcheurcn, byal''
het waar is, dat:deßangen voorzichtigzf
eenen eigentlyken zin ^ de duiven oprechu \
deeze gclegendheit allcen word' de'xn^
niet verzonden naa de Schoole dcrieden'®''
dieren. Spreuk. VI. 6. Caat tot de ffttn^
luyaard, ziet hare wegen, ende ivordivp-f
1.3. Een OJfe kent zynen bezitter,
ezel de kribbc zynes beeren; maar IfraeU'^^
TAB. DCXIOCVIH.
.^tusei Liukiajii
^ M ^ t t i i . C«p, X, v.ltí
Serpejil-es. • oyji' .21. jt. ití.
I-G.JPtnfc .cculps.
f