w
N A T U U R K U N D E . 159.)
P R I N T B L A D DCLXXIH.
Etié als hy over am de andere zfde mas gekpmeii in het Unt derGergefenen, zyn
hem tisee •van den duivel beseelen ontmoetet , körnende uit de graven, die xger
meet waren, iil^oo dat niemant door dien weg kpnde voorby gaan.
Ende hj z^ide tot haar, Gaet hemn. En zy aitgaande tioeten henen in de hudde
ßiiynen: ende tjei, de geheele k»dde fwjnen flortede van de fteylte af in de ¡,ee,
ende (lorven ;» het water. Matth. V I I I . vers 28. 31.
Mark. V . vers 2. 3. 4. j. 13.
Ende Hy uit het fchip gegaan was, terflont ontmoetede Bern eit de graven een
menfche met eenen onreinen geeß.
Dewelke zyne waoninge in de graaven hadde , ende niemant en konde hem binden,
oo{ ^Ifs niet met keetenen.
Want hy was menigmaal met boeyen en kftenen gebenden geweefi , ende de ketenen
waren van hem in ßu\ken getrol^n , ende de bsejen verhryxelt : ende niemant
was mächtig om hem te temmen.
Ende hy was altyt nacht ende dach of de bergen ende in de graven, roepende enae
fiaande hem xflven met ßeenen.
Ende f E SU S Het het haar terßont toe : ende de cnreine geeßen uitgevaten zynde
, voeren in de x^vynen , ende de kadde ßortede van de ßeylte af in de ye;
daar warender na omtrent twee dm^nt, ende verfmoorden in de xee.
ZU Luk. Flu. vcrjf: 17, 29. 33.
Dit Täfereel fielt n vöor oogsn
Em •wonder'-cvirky gewrogt door Heiland jefus magii
Twee Gergefeenen, door de kracht
Ties ßtans aangedaan^ in -Wien hy was getoogen i
Zien ztcli verloit, op z-^n gebod^
En fiiiks dAardsvyand in een kudde Zwynen vaärem
De Heiland toond de kracht van GOD
Hier in zo fchoon, als in 't betemmen van de haaren,
En Zee en winden; en dat Hy
Des Satans werken zou vermorflen en verbretken,
En ßraftn zyn verradery,
Zo klaar am Leerßen menfch in V Paradys gebleeien.
Büken twyfcl zyn deeze Gidareenen , of
Gergefenen, eigenaars der zwynen, Heidenen
geweeft, nademaal liet den Joden niet
veroorlofd was varkens tevoeden, ofkoopliandel
met dezelve te dryven. Breeder zoude
dit können aangetoont worden uit JoJefns
en anderen, gelvk 00k, dat Gadara en Gergefa,
o^Gerafa, twee onderfclieiden fteeden
zyn geweell, welker inwoonders fcliynengemeene
vee-wiyden geliad te liebben op die
plaats, alwaar dit wonderwerk isverriclit geweeft.
Men leeze Bocbart Hierozoic. I D II
B. 57. kap.
Die op de omftandiglieden van deeze elendelingen
door K R I S T U S geneezen naeuwkeurig
acht geeft, dien lian zeer liditeenvermoeden
opryzen , dat zy geweefi: zyn dolld
menfclien , zodanige , als welken datmen in
Ziekenhiiizen, of byzondere daartoegefchifcte
Dolhuizen plag te bewaaren, en te ondefhouden.
Zy zyn geweefi; zeer wreet, ongetemt,
woedende ; zy verbraaken kttenen en
; ' pedas k~ a'i hr Jaüli.iKfej iis. j, , winaiialrl mj u teudie- zi yy gS e- ,
bonden waren, zy ondiieldcn zig in dcgraaven,
dewelke , gelyk bekend is, buiten de
Steeden en dorpen geweeft zyn; in iteenklippen
of heuvelen iiitgeliouwen. Alle deze dingen
zyn den krankzinnigen , maanzieken,
önzen Droefgeeftigeneigen, nergens, tenzy
metketenengebenden, veilig , bofelienbergzwerv
ers, by aldien zy op zig zelven gelaten
worden, vliiditende TOOrmenfchdykeverkee^
m ^g ^
Í
m