I I I .
/ fdEELi
XVII.
Hoofdstuk.
Zesde
Rang.
I .
Seriphium
cinereum.
Afchkleurig.
Z e s d e R a n g *
Eenwyvery,
Dus wordt de gefteldheid in deeze Klasie
genoemd, wanneer de Bloemen , ten opzigt
van de famenvoeging der Meel knopjes , die
Eigenfchap bezitten, om welke zodanige Planten
Syngenejia , dat is Samenteelige, genoemd
worden , maar niet uit veele Blommetjes, in
ten zelfde Kelk vervat , befcaan. Dit laatfte
maakt eigentlyk de volftrekte onderfcheiding
tusfchen deezen en den voorgaanden Pang, ge-
iyk wy zien zullen in ’t Geilagt van
S e r i p h i u m *
De Kenmerken zyn; eén gefchubde Kelk,
bevattende een eenbladig Bloempje van geregelde
figuur; waar op volgt een langwerpig
Zaadje, beneden de Bloem'gebooren. ‘
V y f Soorten , altemaal Heefterachtig en van
de Kaap afkomftig, zyn ’er thans in opgetekend,
naamelyk
( i ) Seriphium met enkelde Bloempjes, Krans*
wyze geaaird en uitgebreide Blaadjes.
Dee-
( i ) Seriphium Flor. vertidllato- fpicatis unifloris , Fol. pa-
tfntibus. Syst. Na t . XII. Gen. 1003. p. 532, Mant. 431.
Vtg. XIII. p. 66$. Tauiariscus ALthiopicus Coridis Folio gla*
bro, Herbas IinpiseCapitulis in Spicam fesfilibus. Pluk. Mant.
Deeze Soort is het, waar omtrent de Frane- III.'
ker Hovenier M e e s e den Ridder doorftrykt,Afxdveieiu ’
als had dezelve met voordagt een zelfde Ge-HooFD-
was in twee verfchillende Rangen en GeilagtenSTUK*
willen plaatzen. Hy maakte zulks daar uit op,
dat hy by deeze Soort en by een Soort van A r-
temijia , waarfchynlyk de JEthiopica als thans
• de Derde zynde , gelykluidende aanhaalingen
vondt, het welk , zo hy met reden aanmerkt ,
ook in andere Gevallen gebeurd i s ; doch hy
fchynt niet bedagt te hebben, dat de Synony-
ma geenszins de weezentlyke Kenmerken uit-
maaken, en dikwils, ten opzigt van de Deelen
der Vrugtmaaking, zo duifter zyn,dat men met
geen moogtykheid kan bepaalen, tot welk een
Geilagt de Plant, die afgebeeld o f befchreeven
is , behoore. P l u k e n e t i u s zelf verzekert,
dat van dit flag van Gewasfen, die zo Afchkletf-
rig of als met Afch beilooven zyn, en Mosachtige
Blaadjes hebben metgeaairde kleine Bloem-
hoofdjes, aan de Kaap verfcheide Soorten voorkomen.
Zekerlyk zal L i n n a ï u s deeze naauw-
keurig onderzogt , en de Bloem zodanig bevonden
hebben, dat zy niet tot den Tweeden
maar tot deezen Vyfden Rang onder de Sa-
menteeligen behoorde (*). Ten
171. T. 297- f* *• Frutex cinereus Muscofas &c. Pluk. Alm.
I S9. Man t . *3. Breynia Cineroides Capenfis. Pet. G a e . z .
T. 3« f» 9- Artemifia Floribus fimpltcibus» H. CU ff. 403. Se*
riphiutn cinereum» BERG. Cap. 34°.
/ ,) voor ’ t overige kan ikj'üe Werken van Linn.eus ,
L web*