111.
'Afdeel
XX.
H oofds
tu k .
Veel-
mannig.
I.
- Cliffortia
Jlieifolia.
Hulstbladige.
378 T w e e h u i z i g e H e ë s t e u s ,
tus C liffo r tia n u s : om van de -Mufa C liffo r tiam
en anderen niet te fpreeken. •
. De Kenmerken van dit Geflagt zyn , een
drièbladigé Kelk zonder' Bloemblaadjes; zynde
in de Vrouwelyke Gewasfen het Vrugtbcginzel
met twee Stylen gekroond, ’t Getal der Meeldraadjes
is , in de Mannelyken, byna dertig.
De Vrugt wordt een tweehokkig Zaadhuisje
met één Zaad in ieder Holligheid.
Zes Soorten , al tem aal Kaapfchc Heeilers ,
komen in dit Geflagt voor, naamelyk
(1) Cliffortia met byna Hartvormige getande
Bladen. .
Deeze is, volgens de nadere befchry ving van
den Ridder , die daar van een fraaije Afbeelding,
in ’t gezegde Werk,gegeven heeft,een
Heefter met overhoekfe afgeboogene Takken,
die met geknotte Vliezen en Stoppeltjes zyn
bekleed, De Bladen, ook overhoeks en ongedeeld
, zyn rondachtig , met zeven of negen
Doornige Tandjes , vlak doch aan ’t end om*
gekromd, met een Kraakbeenigen rand, glad,
geribd, laatende, als zy afvallen, een rosachtig
Scheedje over. Vooraan den voet des Blads,
boven
(1) Cliffortia Fol. fubcordatis dentatjs. Sytt. Nat. XII.
Gen. 1133. p- 660. Veg. XIII. p. 748. Cliffortia Fol. denra-
tis H. CUff. 463. T. 3°. É-t Lugdb. 2si. Arbuscula Afra
Folio acuto Ilicis Caulem amplexo rig:do. DiLL, Elth. 36,
T. 31. f. 3 5.
S i S i s
D O I K I A. 3 7 9
boven de Scheede, is een fpits gedoomd, bly- IR* *.
vend Stoppeltje. De Bloemen komen zyde- xExE.L’
lings, in de Oxelen , ongedeeld , eenzaam , Hoofd.
voort: zy zyn groen van Kleur met witte Meel-31UK*
draadjes en geele Meelknopjes. ’t Gewas maakt, yan
in de Tuinen,- Boompjes van twee of drie Voeten
hoog.
(2) Cliffortia met Lancetvormige effenrandige c l.™'rt.a
Bladen. Rusd/oUa.
Steekende
Palm-bla-
Deeze Soort , ook door L i n n ^ ü s zeerdige.
fraay afgebeeld, is door B ergiüs nader be-
fchreeven. De Takken zyn van boven bruin,
met overhoekfe zeer digt gefchpbde korte Takjes,
aan ’t end gebladerd en Bloemdraagende.
De Bloemen komen aan Tropjes voort en zyn
door driepuntige Blikjes onderfchelden. De
Vrouwelyke Bloemen, hoedanigen zyn Ed.flegts
gezien hadt, en die ook op mynen Tak, van
de Kaap ontvangen , zig bevinden, zyn aan de
twee bruin gepluimde, uitfteekendeStylen, kenbaar.
De Blaadjes die de Bloemen omringen,
hebben nevens de end-Doorn wederzyds nog een
Doorntje zegt de Ridder. Dit bevind ik in
fommige Blaadjes van myn Exemplaar , doch
niet algemeen.
(3) Clif-
(2) Cliffortia Fol. Lanceolatls integerrimis. H. CU ff. 4S3.
T. 31. R, Lngdh. 252. Frutêx Ethiop. Conifer, Fm&uparvo.
&c. Pluk. Jtlm, 1*9. T. 297. f. 2.
II. Deel. VI, Stub,
SB
, © iÉ i
w
P f t i l l
l « i
E s iy il
NïsSySil
rjji&jfösj
lm é \
i i i i ii i