m .
A fd e e l
xx.
Hoofdstuk.
"Twee»
vsannige.
ven groen, van onderen Aschgraauw en nog-
jong zynde geheel grys. Dezelve groeit in vog-
tigo Hakbosfchen beneden Frankfort aan de-
Mayn, volgens J. B a u h i n u s (* ) . Een der-
gefyke fchynt in Switzerland in de Beeken te
groeijën volgens H a i l e r , die gewag maakt
van een Wilg met fmalle, zeer lange, van onderen
witachtige Bladen , welke de Wilg met
het allerlangfie Blad, van R a y , zou zyn, en
dezelve dus befchryft ( f ) .
„ De Takken zyn lang, regfi, broosch; de
j> Bladen fomtyds genoegzaam Eyrond en Ovaal-
3*. achtig , doorgaans echter langwerpig , van-
» drie Duim en daar boven; fmal, met even--
wydige Ribben 6J.) > die een fcherpen hoek
,, met de middel-Rib maaken, van onderen be*
» ftendig Wollig en wi t, van boven nu een*
„ ruig dan glad; de Katjes tusfchen de Bladen
„ ongefteeld , niet uitpuilende , Rolrond: de
>4 Zaadhuisjes, als zy jong zyn, met eene wit-*
& te Wolligheid, bekleed.”
In
(*) ï>ie echter verkeerclelyk zegt, dat Dodoneus de Afbeelding
yan de LObelfche gegeven zou hebben : het is die
yan. de Clufiaanfche. Ook fchynt Bauhinus ’er dat laatfie
bygevoegd te hebben, niettegenftaande RAY het optekening
van Clusius ftelt: want die kon dan immers deeze niet als
de derde Sqoit van Wilg der Ooftenrykfe Bergruggen op»,
geeven.
( t ) Emend. utfupra, p. 3*.
■ dl ^**e daar wederom een Voorbeeld', dat de evenwydig-
heid der Ribben ook-in-andere Wilgen plaats h e e f t vergcv
%k. bl. 299.
Id de holte der Beeken was deeze laager, Hl»
zegt die kruidkenner : waarfchynlyk dan daar
buiten. Ik vindze ook aangetekend onder de Hoo fd »
Planten van den Elfaz, door Doktor M a p p u s stük*
( * ) , die zegt, dat menze aldaar Girrl-Weyden D,anir,t'
of Girrlen noemt. Dat dezelve Katten eer dan
Bladen voortbrengt en wel het Mannetje overvloedig,
fomtyds twee Duimen, fomtyds maar
één Duim lang, bleek geel en van een ongemeen
aangenaamen Reuk: des hy ze by de Perfifche
o f Egyptifche Moskaat-Wilg, hier voor befchree-
ven , vergelykt. In April en Mey, voor alle
anderen, bloeide deeze Wilg aan de Riviertjes
van den Elfaz, en men maakte ’er fomtyds gebruik
van de Bloemen, om gedestilleerde Wateren
een Geur te geeven, dien zy lang behielden.
De Wyfjes-Wilg van deeze Soort bragt
haare Trosfen van Zaadhuisjes ook voor de Bladen
voort. „ Op drooge en ongebouwde Vel-
„ den, (zegt hy,v) is deeze Wilg een laag en
„ kruipend Gewas, wordende dan Kletten-Wei-
,, den of Kruip - W ilg genoemd: doch anders
„ groeit dezelve op, tot een taamelyk hoogen
„ digten Heefter,die,zo ’er de Takken dikwils
5, afgefneeden worden, een zeer dikken Stam
„ krygt.”
Zie daar een ongemeène veranderIykheid,ook
door deezen Kruidkenner, in de Wilgen waarge
(*} Hifi. Plant. Alfat. p. 275.
V s
II, Deel. VI. Stuk*