III. blyven in dc Grond, wanneer die Zandig en
Afdeel, njet z0 vogtig is , dat dezelven verrotten zou-
H oofd< den (*).
STUK. ï
VL (6) Jatropha met gepalmde Bladen, die effen-
3*HiT& la randig zyn , de middelfte Slippen wederuirge*
zyds uitgehoekt hebbende.
boekte.
De Heer J a c q u i n vondt, by Karthagena
in de Westindien, dit een gemeen Gewas te
z y n , ’t welk L o e f l i n g Jatropha, die Heesterachtig
is en hooger, met een gladde Houtige
Steng, genoemd hadt ( f ) . Dezelve groeide
aldaar, in belommerde Bosfchen, Rankachtig en
naauwlyKS getaKt, «.ut twintig Voeten hoogte,
altoos flap van Steng. In open Kreupelbosch fee-
reikte zy maar de hoogte van zes Voeten cn
kwam dan de Geftalte var» de voorgaande zeer
naby. Op de Steenen Wallen van ’t Kasteel
van Boca chica, na de laatfle verovering door
de Engelfchen verwoest gebleeven, zegt h y ,
hadt hy ze opgegroeid gezien tot een Boompje
van agt Voeten hoogte, met een Stam van vier
Duimen dik en een fraaije Kroon. Hier uk
ziet men, dat dit Gewas naar de Groeiplaats
zeer verfchilt, en nabykomt aan de gewoone
Ma-
(*) ROCHEFORT, Biß. des Antïll. p. 89.
( 6) Jatropha Fol. palmatis, Lobi* integerrimis, interme-
diis utrinque Sinn lobatis. Mant. 126. jA cq . Amtr. Hiß.
2jö. T . 162. f. i . jatropha frutescens. Loefl. lt, 309.
( t ) Jtmipha frutescens wordt uit dien Schrytret aangehaaid,
doch ik vindby hem jatropha.