i«
m iM M gpww-a»
S' ¥ N Ö Ë i ï E S I JU 6 7
geelen ziet, bekleed; zig in veele zyd- Takken IÖ.
verdeelenden die meest naar ’ t end toe met veele
Bladen bezet Zyn , yan boven dónkefer * van xvn."'
onderen bleeker, de Takken met een breedeuSTUK*
Voet omvattende, welker Top met eene Tros- R ™édi
wyze Kroon van Bloempjes praalt j en wier
Kelken glanzig geel zyn ; maakende dus een
Kroontje dat als üit verfcheide Trosjes is fa*
mengefteld , geel van Kleur* Als eene Ver*
fcheidenheid wordt van zyn Ed. alhier het
Afrikaan]che Êlichtyfum van P l ü k i ï n e t ,
met menigvuldige fmalle Blaadjes, welks Bloem-
Schubbetjes als een Robyn fchittePeü 3 t’huis
gebragt; doch dit laatfte heeft L i n n ^eus tot
een volgende Soort, die een Trosachtige Bloem*
tuil heeft, betrokken*
(19) Droogbloem , die laag Heef ter achtig is , t\t.
met zeer fmalle Blaadjes , een kruipende '
regie Steng en geheel enkelde op [taande PeKS•
Takjes. ri. xxxi,
Deeze Soort is zonderling, Wegens een krui*
pende , Draadachtig dunue , geheel enkelde,,
hoekige , Wortelfchietende Steng , van vier
Voeten lang , die overblyft en kleine over-
endftaande Takjes , van twee Duimen langte,
üitgeeft, welke Blad en Bloem draagen. De
Blaad«
( i 9) Gnaphaliam SufïtuticofumfoLIïnéaribUs,
téfto , Ramis ereâis iimplîcisiîrnis. Mant, 28 j .
E %
Caule lepent®
II. Deel. VI, Stuk»