M o N O t K I JU
Maniok. De Wortel was ook Knobbelig als die . ,
der Asphodillen. De Bladen hadt het vyfkwab- Fxix.U
b i g , met. Steden Van een half Voet lang. Hoofd-
Het droeg losfe Bloemtrosfen met weinige
Vrouwelyke beneden de Mannelyke Bloemen, ddpkZ.
allen uit den geel en bruinen groenachtig. D c
tien Meeldraadjes , voor de Bevrugting opge-
regt , waren na dezelve verfcheidelyk geboogen.
In de Vrouwelyke Bloemen bevonden zy zig
ook, doch zonder Meelknopjes. De Vrugtwas )
rond en glad, een half Duim dik, bekleed met
een wit geflreepL Vi^wig jmo n | waar
binnen een driekantig Nootje, bevattende gladde
Eyrondachtige groene o f Aschgraauwe Zaaden.
Van de Eigenfchappen wordt door den Heer
J a c q ü i n niets gemeld, dan dat het Gewas
vol ware van een Waterig LymerigSap, ’t welk
den Reuk hadt van Walnooten-BIaden. In de
Tuinen van de Havana hadt zyn Ed. een Jatro-
pha gevonden met geheel Eyronde Bladen, en
op St. Domingo eene met Piekvormige Bladen,
aldaar uit Oostindie gebragt. Mooglyk behoo-
ren die tot de Tweede en Derde Soort.
( 7) Jatropha met gepalmde, getande, gedoomde
Bladen.
vn.
Jótrop&é
urens*
£)ee_ Brandende^
(7) Jatropha Fol. Palmatis dentatls aeulentls. H. ClSff".
4+r. U pf. 290. R. Lugib. 202. Gron. Virg. 154.. Ricinus
Ttthymaloides Amer, laélescens & urens. Comm. H«rt. 1.
p. 19. T . 10. Ricinus laft. Fici foliis. Pluk. Alm, 390. T.
Sao, f. 3. Jac<£ Hort. T. ai.
S 3
lï. DEM* VI. STUK.