(a) Othonna met Liniaale gevinde, eeniger-
maate getande Bladen.
I II .
A fD£EL.
XVII.
H oofd- - » > 0 .
(STUK. Deeze Soort , naar do Fluweel bloemen gelyv
ii. kende, munt uit door haare kleinte en fynbla*
2 V i ? r digheid. De Steng is Draadachtig en bogtig •
Fynbiadi-de Kelk Bekerachtig, aan den Mond met on-
gevaar veertien Tandjes , en zy heeft veele
Straalblommetjes.
Peffihta. ( 3) Othonna met de Bladen Pinswyze in lan1
Aistbiadi- ge /malle Slippen verdeeld.
ge.
Door C o m m e l y n is deeze als een mede-.
Soort van jacobsea aangemerkt, en, zo als dezelve
in de Hortus Medicus uit Zaad was voorts
geteeld , befchreeven. De Steng is een Vin,,
ger dik , met Lidtekens der Bladen, en ver-.
Ipreidt zig in gryze Takken, met Bladen naar
die van de Kroontjes draagende Alst gelykende
en grys. Uit het end der Takken komen Stee-
len voort met een groote geele famengeftelde
Bloem , en daar op volgen gepluisde Zaadjes.,
De Reuk der Bladen, zegt h y , is als die van ’e
L o o f der gèele Wortelen en de Bloemen Binken,
CO Ot.’
(3.) Othonna Fol. Linearibus pinnatis fubdentatis. Tagete*
minimus tenuiter divifo Folio. BREY.v Prodr.ll, p. ioi. Chry.
fanth Afric. pumiiura &c, Raj. Suppl. 212.
( i) Othonna fol. p.-nnatifidis, Ladniis Linearibus paralle-
lis. H Cliff 419. K. Lugdh 179. Mill. Diff, T. 194. f. 2,
]acobasa Africana Frutescens Fol. Abfynth. mnbelliferi incanis.
Comm. Hort. II. p. 137. T. 69. /3, Jacobaa Abfynthites*
tomentofis Cineraria: foliis, Ethiopica. Pluk. Alm, ios.
'S Y N C E N E S I A .
(4) Othonna met de Bladen Vinswyze in fmalle
Slippen verdeeld; de Stengen met ruige xvn.
Knietjes. Hoofd-
J STUK.
Dat Afrikaanfche Gewas , ook in de Stads iv.
Kruidtuin alhier geteeld , aan ’t welke de b e - J rft°™
roemde Commelyn, wegens deszelfs b r e e d / ^ ^
Geiternd Zaadhuisje, een byzonderen naam ge-bladige.
geven hadt, maakt deeze Soort uit. Hier wordt
ook t’huis gebragt de Heeflerachtige Afrikaanfche
Jacobcea , met Bladen van Averoon of
Zee - Venkel, door V o l c k am e r van dien
Hoogleefaar ontvangen, en welker Afbeelding
aanmerkelyk verfchilt, niet alleen , maar in
welker befchryving van zulk een Zaadhuisje
geen het minfte gewag gemaakt wordt. Die
Neuremburgfe Doktor zegt alleen , dat het
bruine , naakte Zaadjes, onder Pluis verfchoo-
lenvoortbrengt. Zyne Afbeelding houdt Ber-
jows voor beter dan die van Commelyn,
doch snerkt aan, dat dit Gewas niet in ’t Ge-
ftagt van Othonna plaats kan vinden , dewyl
de Kelk veelbladig is. Hier op antwoordt de
Ridder niet, die hetzelve daar toe betrokken
hadtv
(4) Othonna Fol. multifido. pinnatis Linearibus, Caule Ge-
»iculis viiloiis. R.. Lugdh 380. Cineraria Abroramfolia. Berg.
Cap, 292, Afteroplatycarpos Afr, Frutescens &c. Com m. Hórt.
II p. 63. T. 32. Jacobsa Afr. Frut. Fol. Abrotani, major
& minor. VOLCK. Nor. 225,. RAJ. Suppl. 179, PLUK. Phyt.
323. f. ?* Conyza montana Frutescens, SeB. Mus. II. T.
S3. f» 6.