lil.
A fdeel,
xxi.
H oofdstu
k .
Eenbu i-
*»£*•
fchoonrood zyn , een zwart Vlakje aan een der
Enden hebbende en zynde met Draadjes daar
aan vast gehecht. Zo fchynt die Bloem dan
veeleer een Vrugt te zyD, welke de gezegde
Zaadkorrels bevat.
Die Struik i s , evenwel, van byzondere nuttigheid
voor de Indiaanen. De Bladen, over
’t Vuur gehouden, worden buigzaam, en dienen
dan om allerley Waaren in te pakken, als
Papier o f Doek. De Jaagers o f Reizigers gebruiken
dezelven om hunne Tenten, tegen Regen
o f fterke Zonnefchyn, te dekken. Dat
meer is , zulk een Boom vindende, behoeven
zy geen Dorst te lyden: want, als men met
een Mes in den Stam fteekt, geeft dezelve wel
twee o f drie Pinten zeer goed, frifch Water
uit. Het Hart van den Stronk doet de Gezwellen
, daar het op gelegd wordt, fchielyk rypen:
maar het voornaamfte is , dat de Indiaanen een
Soort van Garen haaien uit den Stam, ’t
welk zy tot het weeven van zeker Doek wee-
ten te gebruiken. L a b a t hadt ’er een Stuk
van gezien, vier o f v y f Voeten lang en omtrent
drie Voeten breed , ’ t welk wel doorweven ,
glad en fterk was , fchynende duurzaam te
zullen zyn. Het zelfde bekomen zy ook uit den
Scronk van de gewoone Banannen.
Het denkbeeld van veelen , volgens A l p i-
n u s , dat de Pifang-Struik haar oirfprong hebben
zou van een Suiker-Riet geënt op den
Stoel van Colocajia o f dergelyke Planten, die
zeer