III.
A fdeei..
XXI.
H oofdstu
k .
Eenhui'
X>ge.
,, van Martenlque, (zegt hy) daarom inzonden
„ heid gehaat, dat hetzelve de Boomachtige'
,, Haagen , vyejken zy tot Ipefchuttinge voor ’t
, getveld der Winden om hunne Suiker-Akkers
„ planten, op gezegde manier, onbarmhartig,
s> vernielt. Want het is niet genoeg den Stam
, , af te hakken ; alzo uit ieder pyerblyvend
„ W^ortelftukje aanftonds een nieuw Gewas op-
,, fchiet. De Stam is rond , met een bruine
„ Schors, dikwils negen Duimen over ’t kruis
3, dik. De Bladen zyn dubbeld gevind, door-
3, gaans m:t drie o f vier Steeltjes wederzyds
3, aan ieder Ste e l, waar van de twee uiter-
„ ften, na dat zy de eigen Blaadjes verlooren
3, hebben , tot zeer fterke Klaauwieren worden,
„ die zig om de Takken der nabuurige Boometi
, , winden, en zo ftyf aanhecht'en, dat menze
„ ’er naauwlyks af kan rukken, ja dat zy ’er
,, niet zelden aan vast gegroeid fchynen, De
„ eigen Blaadjes zyn meestal zeven wederzyds,
3, langwerpig, ftomp en uitgerand. De Bloe-
3, men maaken digte Aairtjes ui t , van twee
,, Duim , allen opgeregt, ongevaar dertig by
3, elkander op ’t end van een gemeenen Steel,
3, van een Voet lang, die waterpas uitgeftrekt
3, i s , geplaatst. De Bloemen , die klein en
3, groen zyn, komen ten getale van anderhalf
3, honderd, o f daar omtrent, aan ieder Aairtjc
,3 voort, ’t welk een getal van vierduizend en
3, yyfhonderd Bloempjes uitmaakt in ieder fa-
„ mengeftelde Aair: op welke menigte van
3, Bloe-
3, Bloemen, misfchien wegens de menigte van ffls
,, onvrugtbaare o f Mannelyke, daar onder ge- ^ x x i^ ‘
,, mengd , naauwlyks tien Haauwen volgen, Hoofd-
,, die zelfs nog zelden tot rypheid komen.” stuk.
Hier is , volgens dien zelfden Kruidkenner,
’t getal der Meeldraadjes tien, die eens zo lang
zyn als de Kelk, welke vyfbladig is. Aan de
voorgaande Soort heeft onze Ridder vyfbladige
Bloemen , die tienmannig zyn, toegefcbreeven.
Weinig fchynt het Gewas, voor ’t overige, van
dezelve te verfchillen; draagende ook Haauwen ,
die langwerpig ftomp, plat, en zeer groot zyn,
in veele Holligheden verdeeld en als uit Leedjes
beftaande , die Eyronde , ftompe, platachtige
Zaaden bevatten. De fraaijc Afbeelding van
Plumier toont de geftalte der BIoem-Aajren,
en der Bladen, eer dezelven Klaauwiqren ge-
fchooten hebben, aan. De Entada van Mala-
bar is ook een klimmende Heeften Die Soort,
welke de Heer L i n n a .u s thana onder den
naam van Polyfiachya voorftelt, fchynt hier
te behooren.
(17 ) Mimofa die ongedoornd is , met dubbeld xvir.
gevinde Bladen en vyfmamige Bloem-?kï£mof*
Aairen, de onder (len vol. Valbloemigc*
Een Kruidig Gewas maakt deeze uit, die,tot
de
(17) Mimofa inermis,Fol. bipinn. Spicis pentandrjs, Flor.
inferioribus plenis. H. Upf 145. MlLL. üiEl. T. m . £ 2<
Munofa Herbacea non fpinofa ptocumbens ec palufois, jjore
lutco pleno. Houst. Mf, T. 1,
II* Dskm., vi. Stuk*