AfÏ Ï eu Othonna met Laneetvormige, gladde, o®..
x 'ii. *« *« •* Bladen en gepluimde Bloemen.
H oofd»
STÜK, De Heer B e r g i u s heeft deeze Soort Klein-
olhoL bl0Smige ^ y t e ld ; om dat de Bloemen kleiner
PaTvtflo ®ya dan in de anderen. Zy heeft de Bladen
Kiéinbioe^^cac^t'g van % llur, de Steng omvattende ,
uiige. lty f en Zeegroen, zynde deswegen Senecio ri~
gens genoemd geweest. Met twee, drie o f vier
Stengen fchiet het Gewas uit den Wortel tot
twee Ellen hoogte, zo V o l c k a m e r aanmerkt.
ÓO Othonna met Draadachtige Vleetdge Biet-
ounbladi dS?li dS Sten£ Heefterachtig,
fuxxxiii. ^ ewas 9 een Steng van twee Voeten;
fig.z. of langer hebbende, hadt onze Ridder lang
gekweekt , zonder dat het heeft willen bloei-
jen. Het fcheen echter zyn Ed. hier t’huis te
hooren , niettegenftaande de Heer M j l l e r
hetzelve, wegens de Gehalte, tot de Crasfu-
laas betrokken hadt.
T o t geen ander Geflagt fchynt, wegens den
eenbladigen Kelk , en tot geen andere Soort,
wegens de fmalheid der Bladen , betrokken
te
(8) Othonna Fol. Lanceolatis glabris amplexicaulibus, Flor.
Paniculatis. Bebg. Cap. 33J. Mant. 289. Senecio rigens. Sp.
Plant. 1224. Jacobxa Afr. Frut. Folio longioreglauco. Comm.
Hort. II. p. 143. T, 72. Volck, Nor. T. p. 226.
(9) Othonna Fol. Filiformibus carnolis , Caule Fruticoïb.
Mant. l i s . Crasfuia Frut. Fol. longis teretibusalternis, Caule
Fmt. raaiofo. M m , D>3 . T. *. Fluk. Phyt.T. 319.^5.
te kunnen worden het Gewas, waar van ik IR.
in Fig. 2 , op Plaat X X X I I I , de A fb e e ld in g *™ ^
gegeven heb. De Steng o f Tak van ’t zelve xvii.
is geheel Houtig en dik, met een geeleSchors f TUK*
overhoeks digt bezet met zeer dunne Bladen,
van drie o f vier Duimen lang , verwonende
zig als gladachtig , en fommigen hebben
zydelingfe Uitwasjes. Hier en daar geeft
deeze Steng , Kranswyze, eenige Bloemhee-
len ui t , die niet minder dun en lang zyn
dan de Bladen, allen zeer weinig uitgefpreid.
Aan ’t end van ieder Bloemfteel is een eenbla-
dige Kelk, ten halve verdeeld in veele Punten,
op wiens Schyf o f Stoel, die wel in Hokjes
als een Honigraat verdeeld, doch niét Kaffig en
dus naakt is , de Tweeilagtige Blommetjes geplant
zyn. Het Vrugtbeginzel van deeze heeft een
Wollig bekleedzel, en is van boven met korte
Pluimpjes voorzien , welke als tot een Kelk
voor het Blommetje verftrekken , gelyk men
ziet by e , alwaar hetzelve, in langte eens vergroot
, is voorgefteld; zo ook een Vrouwelyk
of Stfaalblommetje van den Omtrek , by ƒ :
maar by g is een Tweeflagtig Blommetje, op
zig z e lf, viermaal in langte, en dus in Lighaa-
melyke grootte vierenzeftïg maal vergroot zynde
, vertoond, om den Styl en de Meelknopjes
o f Vrugtmaakende deelen van dit Gewas te vertegenwoordigen.
Wat zekere witte Wolligheid
en bruine Vliesjes , Tropswyze aan den Tak
zittende , betekenen, en o f die aan denzelven
na