III.
Afdeel.
xx,
H oofds
tu k .
P'urwannige.
I.
P'iicum
&lhum.
Witte.
V i s c u m. Marentakken.
De Mannelyken hebben een vierdeeligen Kelk,
zonder Bloemblaadjes o f Meeldraadjes, zynde
de Meelknopjes aan den Kqlk aangegroeid; de
Kelk der Vrouwelyken is vierbladig , zonder
Styl of Bloemblaadjes. Het Vrugtbeginzel, onder
den Kelk geplaatst, wordt eene Bezie, met
een enkel Hartvormig Zaad.
Dit Gellagt bevat zes Soorten, waar van de
v y f eerden Bygewasfèn zyn, naamelyk
( 1 ) Marentakken met. Jhmp Lancetvormige-
Bladen, een gegaffelde Steng en Aairenitt
de Oxeleru
Dit is de eenïgfte Europifche Soort, een Gewas
, dat men Marentakken noemt, groeijende
in de Bosfchen op veelerlcy Boomen, door geheel
Europa. Het is, onder den Latynfchennaam,
Viscum., van de Lymerigheid der Besfen afkom-
Itig , den Romeinen bekend geweest, voerende
nog in Italië den naam van Vischiooï Paniek,
in Spanje Fisco, Liga Mordago en anders gehe-,
ten wordende. In Griekenland noemen de Boeren,
<i ) Viscum Föl. Lanceolstis obtufis, Caule clt'cho torna,
Spicis Axillaribus. Syst. Nat. XII. Gen. n o j. p. 650. Veg.
X! 11 • p. 739. Viscum. Hort. Cliff. 441. Fl. Suec. 816; 905.
/Jat. Mei. 450» R. Lugdb. 400. HALL. Helv. 162. Dalib.
Paris. 300, GOUAN. Monsp. 502, SCOP, Carn. 269. Viscum
Biccis albis. C. B. Pin 423. TOURNE. Jnfl. 5to. Ie. 380»
Tournf. Par. 37°- FAEREGOU. Par 323. Viscuni. Doek
Pempt. 82S. CAM. Epit. SSS. MAPP. Als. 329.
ren het , volgens den ouden naam Ixos, nog he- UI» __
den Oxo. De Franfche naam is Guy, de En-AF£EEL*
gelfche Misfeltoe of Misfeltree , eenigermaate Hoofd-
gelykende naar den Hoogduitfchen M ijlel, die STUK‘
gemeenst is, wordende het in Duitfchland ook ratt'
Kènjier , Affelter en Vogel-Leim, en fomtyds
ook het Hout van ’t Heilige Kruis getyteld.
?t Is een Heeltercje , dat zig meer in de
breedte, dan in de hoogte uitdrekt, met Houtige
Takken , doorgaans omtrent een Vinger
dik , bedekt met eene groene, fomtyds geelachtige
Schors. Deeze Takken hebben Knoo-
pen , waar uit dunner Takken, GafFelswys’ ,
voortkomen , en d e e z e geeven wederom , op
de zelfde manier, nog dunnere buigzaame Takjes
uit. De Bladen zyn langwerpig, fmal en
dik, aan *it end rond, overlangs geribd, bleek
o f geelachtig groen. Deeze zitten gepaard aan
%t end der dunde Takjes , en maaken dus een
Mikje, waar in drie Bloemen by elkander voortkomen,
die Bekkenswyze hol, met vier ronde
Punten, dik als Leder en gedachtig van Kleur
zyn. Z y zitten ook, op de zelfde m.anier, in
de Mikken der Takjes, en bevatten vier Meel-
knopjes, als Kusfentjes ieder op een der ver-
deelingen van de Bloem geplakt. Het zelfde
Gewas, o f een ander, heeft Wyfjes-Bloemen
( * ) , die uit drie Vrugtbeginzels beftaan, ieder
ver-
(*) De Heet Heller zegt, dat, de Vrouwelyke Bloemen
®p het zelfde Gewas als de Mannelyke voortkomen: Doktor
X 5 SCO