III. (a) Gulpzaad met Schildswys' Hartvormige
~ gekwabde Bladen.
stuk.0* Een zeer fraaije Afbeelding, waar uit derge-
iii lyke figuur der Zaaden blykt, geeft D il l e -
V i ï t i n ' n ius van deeze Soort. Echter kwamen hem
c*m. die Zaaden voor , eenigszins naar verfteende
virgmifch. Amm0ns-Hoorentjes te gelyken. ’t Gewas hadt,
onder aan de Ranken , de Bladen eenigszins
hoekig, doch boven waren dezelven flegtsHartvormig.
Aan een droogen Tak , in Karolina
verzameld, waren de Besfen drie, vier of vyf ,
op een Steeltje famengehoopt. Het groeit aan
de Zee-Kust, volgens Clayton,
m. (3) Gulpzaad met Hartvormige, van onderen
' f i t “ ' ruige, Bladen.
ïiifch.
Weinig fchynt deeze van de voorgaande, die
de Bladen van onderen ook taamelyk Haairig
heeft, te verfchillen. Zy groeit mede in Karolina.
c 1V} j (4) Gulpzaad met Hartvormige Jlompe g e fp iti
vergiftig. Jte Bladen en eene rappige Steng.
Hier
(2) Menhpermum Fol. peltatis lobatis. Gron. Firg. jg.
Mehisp. Folio Heileraceo. Dill. Elth. zzl. T. 178. f. 219.
(3) Menispermum Fol. CorcUtis fubtus villods. Syst, Nat.
(4) Menispermum Fol. Cordatis retufis mueronatis , Caule
lacero. Mat, Mei. 17$, GRON, Oriënt. 123. Arbor Ariftolo-
ebix foliis, Maderaspatana &c. Pluk, Alm. +3. T. 13. f. 2,
Cocculus Officinaium. C. B. Pin. ju . Pluk. Mant. $2. T.
3<B. f. 2. Tuba Baccifeta. Rumph, Amb. V. p» 3S- T. zz,
ïSJatliatam, Hort. Mal. VII. p. 1. T. 1} BURM. Fl, Ini, p, 3 itf.
Hier wordt het Gewas bedoeld , dat de in lil.
onze Winkels zo bekende C o c u li, in ’t Engelfch A™ EL*
Cockles , en by ons gemeenlyk Kokeltjes ge- Hoof’d-
naamd, voortbrengt. Po m e t en L eme r y stuk*
waren van de afkomst deezer Nootjes, die meö
in ’t Franfch Coques de L ev a n t noemt, geheel
onkundig. Die'benaaming duidt aan, dat menze
uit de Levant kreeg, en volgens R a u w o l f
heeten zy in ’t Arabifch Doam Samec, wordende
de Visfchen, in de Euphraat, daar mede vergeven.
Dus zal dan waarlchynlyk dit Gewas
gemeen zyn in de Zuidelyke deelen van Afier
ten minfte groeit het op de Eilanden van Oost-
indie , in 't byzonder op Celcbes de Moeder
Van alle Venynen, zegt R u m p h ïu s , die het
de Besfendraagende Tuba-Struik noemt; zynde
Tuba of T u h a , in ’t Maleitfch, alle dingen,
Zaaden, Vrugten of Bladeren, waarmede men
Visfchen en Vogelen vergeeft.
Het. is, volgens hem, een groote wild Rank*
gewas, met de Stengen een Arm óf Been dik,
zynde de Schors zeer barftig en gefcheurd, doch
de dunne Zydtakken, die glad zyn , loopen uit
in fiyve Klaauwieren, waar mede zy zig aan-
hechten, kruipende dus, verfcheide Vademen
hoog, by de Boomen op. De Bladen, lang ge-
fteeld, Hartvormig, zyn flyf als Parkement en
wat Wollig, Aan de dikke Ranken komen Stee-
len, die Trosten draagen, wel anderhalf Voet
lang, van Bloeizels, met twee of drie Vrugtbe*
ginzels, waar uit Besfen voortkomen, zelden
_ Aa 3 vier
ïl, Deel, VI. Stuk.