58 S A M E N T E E L I G E H E E S T E R S .
I1éÉ?
ISlIPfl I n l i j f
m m
I I
■K BiI
|mS }
Km :S Éffl
Afd^eÊ ^ComP‘ ’ c 'Geföl der Blommetjes is op ’t hoog*
F*y£. ’ % vyf. Zyn Ed. betrekt ’er toe het Heefter-
Hoofd- achtige Wolligs Gnaphalium van den ouden
stuk. Hoogleer aar ë u r m a n n u s , dat door den jongen
Heer is t’huis gebragt tot de tweede Soort.
Jnapba- ('Ï Ï Droogbloem, die Heefterachtig is t met
Hum Mu- Els vormige gejpitjle Bladen , een famen*
Stekelige» gefield Kroontje , de Kelken Rolrond ,
meest driebloemig,
Deeze Soort, tot welke aanmerkelyke Ver-
fcheidenheden behooren, is door deeze omfchry-
ving, in ‘’t algemeen , genoeg bepaald, De drie
Afbeeldingen van dep Hoogleeraar B d r m a n -
U o s , op zyn Negen - en -zeventigfte Plaat van
Afrikaanfche Planten , wyzen de verfchillende
Geftalten aan, van dit Gewas. In zyn Ed. derde
Figuur zyn de Bloemen meer als Kroontjes,
in de tweede meer Hoofdjeswyze en in de eer»
fte is de Pypachtige Kelk het blykbaarfle. De
Heer
(7) Gnaphalium Fr«t. Fol, Subulatis mucronaiis, Umbell4
compofita , Calicibus liibtrifloris cylindricis. Berg. Cap. z6z.
Gnaph. Caule Frut, &c. II, Cliff. 4° 3 ■ Gnaph. Frutïcofiiin
&c. Burm. Afr. z z i. T. 79, f. 1. Argyrocome Cap. B. Spei,
Thymi foliis. Pet. Gaz. T. 7. f. 3. Xeianthemum Afr. ftmes-
cens &c. RAJ. Suppl. m . Xeranth. Stosch. citr. foliis &c.
Pluk. Mant. 190, Gnaphaloldes Ethiop frut. Pluk. Alm, gz,
B.AJ, Suppl. 193. Eupatorioides Cap. B. Spei. Pet. Cent. 202.
Lychnis Coronaria Monomnrapenfis. Pluk. Amalth. 134. T.
4-o6. f. 6. j3. Gnaphalium Fruricofum Fol. rariorünts capitatum,
Burm. Afr. 223. T» 79, f. 2. 7 , Greaph. Frut &c. liid, (. 2,
BÉ
S y n g e n e s i a . 59
Heer B e r g i u s heeft ’er vier Verfcheidenhe- {1I#.
den van gcinaakt, noemende de eerfle Kroon- Afdeel.
tje^dr.dagende; de tweede Hoofdige; de derde ^ fd.
Keul- of Kunbladige ; de vierde Gebondelde. 3tuk.
Zyne tweede heeft hy nog in een Wyd gemik-
te en een Byna regtoffiaande onderfcheiden. * s'
Dit maakt ’er zes , op ieder van welken zyn
Ed. byzondere Autheuren aanhaalt. Men kan
9er echter niet al het verfchi! uit begrypen ,
dat in deeze Gewasfen heerfcht. De Stengen
en Takjes zyn in fommigen wit en Wollig, in
anderen bruin, in allen Houtig en in de meelten
lang; de Takjes in fommigen wyder, in anderen
naauwer gemikt, of byna regtopftaande: de
Blaadjes in fommigen zo fcherp gefpitst en ftyf
gepunt, dat zy even als die van den Genever
boom fleeken. In veelen zyn Tropjes van
kleine Blaadjes, Voetangelswyze, daar tusfchen
geplaatst. Het Bloemhoofdje is in ■ fommigen
losfer en Kroontjes - achtig, in anderen meer
gedrongen en digt by een. Het bellaat uit ver»
fcheide gemeene Kelkjes, in getropte Blaadjes
vervat, en zelf meest drie, doch fomtyds ook
vyf of zes Blommetjes bevattende, van de ge-
woone figuur en gelleldheid in deeze Klasfe,
zittende op een Vrugtbeginzel , dat met een
Haairig Pluis, doorgaans van langte als het Blommetje,
'is gekroond , zynde de Stoel in allen
naakt.
( 3) Dipog-
II. Deel. VI. stuk.