m „ De Blaadjes Lancëtvormig Eyrond, onge-
xvn.L »> fteeld ’ °P de kant gehaaird , van buiten
Hoofd- „ naakt, van binnen Wollig, overendftaande,
8TüK* „ digt tegen de Takjes aangedrukt, De Bloem-
iu « l i> boofdjes aan *t end , half Kloocrond, wit,
si uit veele Kelkjes famengehoopt, maaken
s, ongedeelde Tropbloemen , ' die ongeitraald
„ zyn , famengefteld uit gefchubde Kelkjes,
„ die glad en wit zy tf, van Lancetswys’ EIs-
33 vormige Schubbetjes. Dezeiven bevatten
33 één wit Blommetje en witte Meeldraadjes,
„ zynde het Zaad gekroond met zes gepluimde
„ Borfteltjes en de. Geftalte is als die van het
„ Kaapfche Xeranthemum.”
In het weezentlyke der Geftalte van ’c Gewas,
alsook wat de Blaadjes en Bloem aangaat,
komt met deeze Soort volmaakt overeen , dat
Takje uit myne Verzameling, van Kaapfe Planten,
’t welk in Fig. i , op Plaat XXXIV, na-
tuurlyk is afgebeeld. Zelfs ziet men hier die
groeijing der Takjes plaats hebben, uit hoofde
van welke zy Proliferi genoemd worden door
den Ridder.' Niet minder ftrookt hier deStoebe
Gomphremides van den Heer B e r g i u s , die
ze gt, dat derzelver Steng Kroontjes van Takken
uitgeeft, en aan de Blaadjes de grootte van
een halve Nagel, aan de Bloemhoofdjes die van
een Kers toefchryft. De Gerneene Kelk, zegt
zyn E d ., beftaat uit Blaadjes, welke naar die
der Takken gelyken. Dit heeft plaats in de
myne: de Eigen Kelk uit omtrent tien ,Schubbetjes
a
betjes, die fmal, fpits, Kaffig, geelachtig w it, ^
opftaande , Schubachtig geplaatst en ongelyk XVII>
zyn, naar onderen verkleinende. De vergroote Hoofd-
Afbeelding van een zodanig Kelkje , uit één 4
myner Bloemen van dit Takje, by a , wyst zulksn4ns,
aan. Het Blommetje , hier in begreepen, is by
b afzonderlyk voorgefteld, dat eenbladig en
Trechtervormig is , met een Cylindrifch Pypje,
en den Mond in vyven gedeeld heeft met fpitfe
Slippen. Het rust op een Vrugtbeginzel, afzonderlyk
by c vertoond, dat ftomp Eyrond,
Hoekig , van boven gezoomd en gekroond is
met vyf Borfteltjes of Haairtjes, die een Sten-
getje hebben, dat van boven in Pluimpjes uit- _
loopt, zynde meer dan eens zo lang als ’t
Vrugtbeginzel. De Schubbetjes van het by-
zondere Kelkje zyn geelachtig wit en de Mond
der Blommetjes'is ros van Kleur , ’t welk de
Hoofdjes niet onbevallig maakt. De figuur der
Kelkblaadjes en derzelver Haairigheid op de kant
. is by d 3 alles met aanmerkelykè Vergrooting,
voorgefteld ,gelyk uit de kleinheid van de Blommetjes
in de Hoofdjes blykt.
T o t deezen zelfden Rang behoort een Kaapfch
Heeftertje , uit myne Verzameling , dat een
Bloem heeft uit geheel afgezonderde Blommetjes
beftaande , en tot geen der Geflagten van
• deezen Rang betrokken kan worden. Ik geef
’e r , aangezien de naam van mynen onlangs over-
leeden Vrind, Doktor B as t er , niet onverdiend
in de Kruidkunde, thans uitgevallen w as,
geil.
DEEL. VI. STUa.