t il. raen , betrekt, zeggende, dat zy een taamê-
A fdeel. jy j j aangenaamen Reuk heeft, en dat de In-
H oofd- diaanen ’er het Afkookzel van gebruikende ver-
stu k . fterking van de Maag. ’t Gewas is Heefteraeh»
tig 3 en komt in Bladerloof eenigermaate met
* een Soort van Balfemkruid overeen. De Wyfjes-
Blommetjes, hoedanig dè meelten zyn, komen
in drie-en verdeeld voor; de Tweeflagtigen ,
die het midden beflaan , weinig in getal, zyn
in vyven gedeeld.
Dit zélfde Gewas zou, volgens den Franeker
Hovenier M e e s e , door den Ridder ook geplaatst
zyn in ’c Geflagt van h a , ’t welk hy
alleehlyk uit de aanhaaling van M o r i s on opgemaakt
kan hebben; maar behalve dat de Sexe
der Planten by de Autheuren, vooral wat de
Samenteelige Gewasfen aangaat, dikwrls zeer
duifter i s , zo blykt uit de andere aanbaalingen}
van den Hortus ClifforiianÜs, v a n R o v e n
H. Lugdbat. enz. , dat hier weezentlyk ver-
fchillende Plantgewasfen bedoeld worden; zyn:-
de de Aanmerkingen van M e e s e derhalven
in deezen ongegrond ( f ) .
li.
JB accharis
Jferïifolia.
Langbladig.
(2) Roerkruid met Lancetvormige Bladen, die
aan ’t end maar één of twee Tandjes hebben.
Het
( | j zie dezelvên in Zyn Werkje over de Syngenefut ,
Leeuw. 1761. p. 35.
(2} Baccharis Fol. Lanceolatis fuperne uno alterove Dentb
culo ferratis. 11. Cliff. 404. R. Lugdb, 152, Arbuscula Fotüa
Neiii. Boerh. Lugdb. II. p. 263.
Het Boompje met Oleander - Bladen van BoeS- A
ïiaave wordt hier t’huis gebragt. ’t Gewas is xvii. *
Uit Afrika afkomftig. Hoofd 1
STUK*
(jf) Roerkruid met ovaalachtig Lancetvormige ur.
Bladen, die effentandig naakt zyn engefteeld. A rZ na ?
Boomach-
Deeze in-de Bosfchen van ’t Oostindifch tig.
Eiland Johanna , door den Heer K o e n i c ,
waargenomen , maakt den grootften Boom uit
in deeze Klasfe, zegt de Ridder. Dezelve is
-echter, zo hy elders verhaalt , maar drie
Voeten hoog , doch heeft den Stam een Arm
dik ( f ) . De Bladen, die overhoeks groeijen ,
hebben byna de grootte van de Handpalm, zyn-
de ruuwaehtig doch niet Wollig; Aan ’t end
der Takken komt een Bloemtuil, van een Span
lang en breed , beftaande uit Klootrondachtigé
Kelken, digt bekleed met Elsvormige Schubbetjes,
die over elkander leggen. Het Zaadkuifjë
is Haairig, eens zo lang als dé Kelk, vaal van
Kleur en de Zaaden zyn geftrqept.
(4) Roerkruid met fiomp Eyronde Bladen , iv.
die aan ’t end met uitranding gekarteld zyn.
Dee- lia‘ Breedbli-
(3) Bacchant Fól. EllipticO - Lanceolatis , iritegerrimis nu-
dis petiolatis. Mant. 284.,
( f ) ln ’t Geflagt van Conyza komt een Oostindifche
voor , met dergelyken Stam , wel twee Mans langten hoog;
(4) Baceharis Fol obovatis fuperne ematginato - crenatis;
Ff. Cliff. 40J. Ghon. Virg. 121, R. Lugdb. 1J3. Senecio’
Virg. arbotescens Attiplicis folio. RA], Hiß. 1799. Herm.
f j ' Piilad;