A deel Heefterachtigen, iq het Geflagt van Atrir
tj« - ’ plex voorkomende, kunnen , volgens de Na-
JIoofd- tuurlyke Orde,, niet van de anderen afgezqn-
s t u k . ^erd gorden. Jk gaa dan over tot den
B r a b e j u m. Kransboom.
Een Kaapfch Boomachtig Gewas, waar van
ik reeds tweemaal gefproken heb ( * ) , doch
hetwelke, om dat ik ’er thans een nieuwe en
goede Afbeelding van kan leveren, een nadere
pverweeging verdient. Het was door den Ridder
eerst onder de Viermannigen geplaatst,
paderhand heeft zyn Ed. zig verbeeld, dat de
Bloemen y y f Meeldraadjes hadden , hebbende
het dus onder den naam van Brabyla Capenfis
voorgeheld; doch eindelyk is zyn Ed. geblee-
keq, dat het Gewas Bloemen van yerfchillep-
dp Sexen droeg. JBehalye de Tweejlagtigen,
paamelyk, yondt de Heer M cjtis ’er Manne-
lyken; in ,_ aan Katten o f Aairen groeijende.,
even als de anderen , en in vieren gedeeld ,
met vier Meeldraadjes; een Draadac.htigen
Styl met tyyee Stempels , doch geen Vrugtbp-
gjnzel hebbende.
Rrahfjutn ‘ Een der Takken van dit fraaije Gewas, dat
plm. zo wel tot de Heehers als tot de Boomen t’huis
''Kaapfche.gebragt kan worden , uit myne Verzameling,
Pt. is in de Natuurlyke grootte, alhier, op, Plak
I ™ * X X X VH voorgefteld, Hy is fty f, en rond,
doch,
(* ) In liet II. DEEpS II. SïüK, bladz. 73, en in het IV,
Stuk , bladz. j 77,
doch voos vanzelfftandigheid, paarfchachtigvan III.
Kleur , overlangs gehreept, en eenigermaate Afdeel*
Wollig; by Verdiepingen bezet met Kransjes Hoofd-
yan Bladen, wier getal niet zeven maar zes isSTUS*
in ieder Krans , even als in het Ethiopifch
Boompje by P l u k e n e t , op deeze Soort
aangehaald. De Bladen zyn geheeld, van Lancetvormige
figuur, aan de kanten zeer ruim getóbd
, van boven glad f van onderen Netswys’
geaderd , omtrent drie Duimen o f een Handpalm
lang, hyfachtig en uitgebreid. In de
Oxels van deeze Bladen , binnen het Kransje,
komen eenige dik geheelde Aairen voort, die
in zeer ruige hornpe Schubben de Bloempjes
bevatten; waar van ik eenigen met het Mikros-
koop onderzogt heb, en wier verfchillende Ge- -
jlalte dus, by vergrooting, hier in Plaat is ge-
bragt; om de eigen clyke manier der Vrugtmaa-
kinge van dit Gewas duidelyk te doen zien.
Een der Mannelyke Bloempjes is by A vertoond.
Men ziet hoe dezelven Trechterachtig
zyn, van buiten ruig en verdeeld in vier langwerpige
Slippep o f vierbladig, bevattende vier
geelachtige Meeldraadjes , van langte als de -
Bloemblaadjes o f Bloemkrans,enEyronde witte
Meelknopjes , aan de zyde der Draadjes aangegroeid,
doch den top niet bereikende, gelyk
in de nadere befchryving gezegd wordt (*).
|n deeze Bloempjes heb ik geen Styl gevonden,
( f ) Mant. alt, p. 332.
D d 5