111. cetswys’ Eyrondc, aan beide enden fpitfe, van
A fdeel. onc]eren ruige Bladen, welke door de aankwee-
H oofd- king gebleekenwas, dezelfde te zyn. De aan-
«xue* gehaalde van B a u h i n u s groeide in Switzer*
land maar een Elle hoog.
XXII.
Salix
Lapponura.
Laplandfch.
(22) Wilg met geheel efenrandige, ruige ,
Lancetvormige Bladen.
Geen gemeener was ’er in alle de Vallei jen
der Laplandfche Bergen ; weshalve deeze te
regt de Laplandfche gebynaamd wordt. Zy
kwam menigvuldig in de Bosfchen van geheel
Sweeden voor, zynde een Heefter van v y f o f
zes Voeten- hoogte. Ook ontbreekt zy niet in
andere deelen van Europa. Ten minfte wordt
de Portugaalfche, met ge-oorde Salie - Bladen,
hier t’huis gebragt door L inn /e u s . En de
Afbeelding , welke door den Heer H a l l e r ,
wegens de fraaiheid, is gegeven, fehynt nader
tot deeze dan tot de volgende te behooren. Die
Kruidkenner merkt aan, dat ’er een groote veranderlykheid
in de Bladen plaats heeft naar den
Ouderdom. In de Jongheid zyn dezelve zeer
Wollig zagt, wederzyds Zilverkleurig, zonder
eenig Groen : vervolgens komt het Groen eeni»
germaate doorblinken aan de bovenzyde, en de
onderzyde is ook veel dunner gehaaird, zo dat
de Ribbetjes zig vertoonen : eindelyk worden
dc
' (22) Salix Fol. integerrimïs hitfutis lanceolatis. FI. Lapp.
»66. T, ». f. T. Fl. Sitec. 808; tsi. Ha l l , Htlv. IJS. T.
U f. 3.
He Bladen van boven geheel glad en groen (*).
Zwart hadt zyn Ed. dezelven van boven ge- x *;
zegd te zyn eh glad; van onderen als gefluweeld, Hoofd»
en dus ook afgebeeld: ’t welk door den HeerSTUK‘ _ _
G m e l ï n , die anders zyne Siberiièhe laage D,a”
Wilg, met wederzyds Witachtige Wollige Bladen
, gedagt zou hebben de zelfde te Zyn j nooit
Was gezien ( f ) ;
(23) Wilg met effenr eindige Jpits Eyrondè Bla • xxni.
den, dié van boven ruigavhtig, van onde- Arenaria.
ten PUlig zyn* D£ ! e&
Deeze komt z e e r haby, en is mooglyk een
enkele Verfcheidenheid van. de voorgaande, zo
de Ridder heeft aahgemerkt. Z y komt ’er in
hoogte mede overeen, als ook in de Kleur der
Stengen o f Stammetjes, welke Aschgraauw o f
uit den rosièn zyn. De Bladen, alleehlyk, zyn
wat minder ruig, inzonderheid van boven, ert
ook zo langwerpig niet. Hier wordt , door L ïn;
naeus , de gedagte Wilg van G mêün t’huis gebragt,
en de Woonplaats gefield in de Moeras-
fen van Europa. Meü vihdtze in Ehgeland eri
Düitfch*
(*) Emend. Utf. p. 3 J.
(D FUr. Sik er, V o 1. I, p. 166. 5
(23) Salix Fol. ihtegris ovatis aciitls , fupra fubvilloiïs J
fubtus toinentofis. Fl, Suec. 806; 8$j4. It, Gotl. 206. Saïii
Fol, integris 81c. Fl, Lapp. 362. T. s. f. O j Salix piimili
Fol. utrinque cdndicatttibus et lanuginófis. C. B. Fin. 474;
R ij, JLngl, UI. p. 6 m* L Sik I. p. J64. T* |6. f; U
V 2
U. DkSLi Vi. StttiU