III. den als een onvermydelyk Ongemak, fpruiten*
de uit de fpeelzugt der Natuur.
H oofd* De Klasfe der Samentecligen verèifcht, in de
«tuk. Kruidkunde , eenige byzondere Benaamingen,
gelyk ’er reeds, in dit Hoofdftuk, door my gebruikt
zyn. Ik meen reden gehad te hebben ,
om in het verduitfchen van de Latynfche o f
Griekfche Woorden, door L innjeus daar
toe gebezigd, van die van gezegden Kruidkenner
af te wyken. Ik volg den Ridder in de
onderfeheiding van Flores Capitati [Kopbloemi-
ge] , Discoidei [ Schyfbloemige ] en Radiati
[Straalbloemige]; waar van de eerden Flosculoji
van T o u r n e f o r t getyteld waren. De
Schyfbloemige , wegens de platheid dus genaamd
, komen met de Naaktbloemige van den
Hoogleeraar v a n R o y e n , dat eigentlyk on-
gejlraalde Straalhloemen zyn , nagenoeg overeen,
D e Afdcclhig der Semiflosculoji ; welke
door beiden behouden wordt, is naauwlyks in
een Nederduitfch Gewaad te fteeken. Ik gebruik
, derhalve, daar toe de benaaming van
Spatelbloemige ; om dat de Blommetjes, waar
zy uit beftaan , door my Spatelblommetjes genoemd
worden, in navolging van ’t Woord L i '
gulati, dat geene Tongblommetjes betekenen
kan, en dezelven gelyken grootendeels ook meer
naar een Spatel, dan naar een T ong, die altoos
fmaller uitloopt, terwyl zy dikwils naar ’t end
verbreeden o f evenbreed blyven. De Flosculi
Tubuloji, dis in de Kopbloemen de geheelc
Bloem ,
Bloem, en in de Straalhloemen het midden o f HU
de Schyf beflaan, noem ik niet Pypbhmmetjes 3 Xvi.
(hoewel die benaaming vry algemeen gebruike-dooFD-
lyk is,) maar Trechterblommetjes: want zy zynïTUK*-
altoos Trechterachtig en men vindt ’er die in t
geheel geen Pypje hebben ; ’t welk nooit, by-
na , aan de Spatelblommetjes ontbreekt. Dus
ziet men , dat ik maar de verwarring in deezen
getragt heb te vermyden. Dat ik het Bedde of
de zitplaats van de Bloem [Receptaenlum] den
Stoel noem , is om dat dit Deel deezen naam
voert in de Artisjokken. Voor ’t overige komen
de benaamingen der Vrugtmaakende deelen met
de genen, die ik te vooren in dit Werk gebruikt
heb, overeen.
De Plantgewasfen van deeze Klasfe hebben
meest de Bladen overhoeks of overshands aan
de Stengen en Takken , zelden tegen elkander
over of gepaard. Onder de zevenhonderd Soorten
, die daar in opgeteld waren, vondt de Heer
Dr. B e r k h e y maar vyftig van de laatstge-
melden. Eenige weinigen, bovendien, hebben
drie- o f viervoudige Bladen. In de meeften
wordt de Steng van de Bladen eenigermaate
Scheedachtig omvat, wanneer dezelven ongedeeld
zyn. Zeer veelen van de Spatelbloemigen hebben
de Bladen door uitfnydingen Vinswyze o f
Lierachtig verdeeld. Men vindt ’er veele Hee-
fterachtigen o f Heeders onder, gelyk uit de
volgende befchryving zal blyken.
.'ti?