I I I .
A fdeel.
xvii.
H oofdstuk*
I..-
Gnnpka-
Hum e xi-
fnium*
t’itmun»
tende.
PI. XXX,
Fig, z.
losfe Punten hebben, toeluikende , holröócf,
gekleurd; zyri de Kenmerken van dit Geflagt;
welks Bloemen de eigenfchap hebberr van ge-
droogd haar Kleur te behouden , en deswegen
geef ik ’er den naam van Droogbloem aan.
Het bevat by de vyftig Soorten, onder welken
de negentien eer ft en Heefterachtig zyn en
dus hier behooreo. Zy worden, behalve de eerd
e , naar dat .de Bloemhoofdjes Zilver-of Goudkleurig
zyn , onderfcheiden. De meeften hebben
haare Groeyplaats aan de Kaap der Goede
Hope.
( i ) Droogbloem', die Hee{Ierachtig i s , met
ongejleelde Eironde , opgeregte , Wollige
Bladen, digt by een; de Bloemtuil onge'-
Jleeldr.
Wegens dê öngemëehe fraaiheid voert deeze'
Soort, waar van men de Takken als iets raars
van de Kaap mede brengt en duur verkoopt ,
den bynaam. Geen Afbeelding vindt men ’e r ,
tot nog toe , van , dan alleen in ’t Vogelen-
Werk van den beroemden E d w a r d s , o f in
de nagemaakte Plaaten van hetzelve door S e-
l i g m a n n , thans ook in ’t Nederduitfch uitgegeven
ff)* Men noemt het aldaar Afrïkaanfct
t Eli-
( i) Gnaph&lium Fmticofum, Fol. lèsfilibus, ovatïs ,eonfèr-
tis, ere&is , tomentofis, Corymbo lèsfili, Syst. Nat. Vet»
i l l l . Gen'. 946. p. <520. Ed. XII. p. S4i. Mant. 573. Eliehry.
fum Afttcanuin Floribus lèsfilibus Lanceolatis, Cjpimlis cöd.
geftis ex rubello Aureis. Edw. Av, p. T. 183,
( t ) -Seusm. Vvg, VI, DEEL,bladzfi 83, pi. LXXVIIÏ.
EHchryfum met Lancetswyze ongepelde Wollige
Bladen en ronde Bloemhoofdjes, uit den rooden xvij.
goudkleurig5 gelyk aan Iï d w a r d s de Kruid-®
kenners naam -van deeze Plant, zo hy verhaalt, ~
door den Heer W a t s o n opgegeven was,.**.* ,
Die Afbeelding, nogthans , is zo onnaauwkeu-
rig , ja zo onnatuurlyk, dat ik niet begryp hoe
de groote L i n n ^ os , die zo veele Afbeeldingen,
wegens de gebrekkelykheid „ verworpen
h e e ft, dezelve heeft kunnen aanhaaien. Ge-
dagte uitbeelder en befchryver van zo, veele
Vogelen en andere Natuurlyke Zaaken, hoe veel
Roem ook in dit opzigt verdienende, (om dat
hy byna niets , dan ’t gene nog niet uitgegeven
was, aan ’t licht gebragt heeft,) bekent ten op-
zigt v® dit Gewas ze lf, dat h y , tot iieraad,
aan ’t zelve , van onderen , Bloemtakjes ge-;
maakt had , daar hem naderhand bericht was ,
dat hetzelve niet meer dan een enkelen Tros aan
den top draagt. Dit maakt , dat men hem ,
vooral wat het Bywerk belangt, niet altoos
kan betrouwen. Maar bovendien zyn de Bloem-
trosfen by hem gefteeld , zo met gemeene als
byzondere -Steeltjes, en de Bladen geheel anders,
dan die in de overgezondene Takken voorkomen.
Ik vond derhalve niet ondienftig, van
een der fraaiften uit de mynen, in Fig. a op
PI. XXX , de Afbeelding medé te deelen ;
waar uit men kan zien, in hoe verre die van
4e zyne verfchilt en met de volgende befchry-
f ing van clen Ridder ftrookt.
D 3 » De