s Y N G E N E s ï A. ï i y
(3) Leyfera met driekantige Bladen, die aan
de Punt Eeltig en omgekromd zyn. xvS.
Van deeze zegt L i N n je ü s : de Bladen zyn
dun met Haairtjes bezet , aan de binnenzyde hi; .
uitgegroefd met eene Wollige Sleuf. De ge-
heele Stoel heeft Kafjes byna van langte als Heyachti-
de Blommetjes. Het Kroontje van alle Zaaden ff/xxxm.
is Vliezig, zonder eenig Kuifje. Hierom ftrookt FiS' *•
zy met de Buphthalma in Kenmerken ; maar is
aan de eerde zo gelyk, dat menze in gedaante
naauwlyks onderfcheide,
De aangehaalde van den Heer B e r g i ü s ,
door deezen Heyachtige gebynaamd, komt volmaakt
overeen met dat Kaapfe Gewas uit my-
ne Verzameling , ’t welk in Fig. i , op Plaat
X X X I I I , hier nevens, is afgebeeld. De Steng
is rond en graauwachtig, met Lidtekens , be-
paaldelyk getakt , drie vierden van een Voet
lang. De Takken en Takjes hebben die zelfde
eigenfchappen en de klemden zyn geheel wit
Wollig. De Bladen, driekantig Elsvormig
flomp, van boven diep gefleufd en Wollig, van
onderen rondachtig en groen, eenigszins Haai-
rig , ongedeeld, met een omgcboogen Tip ,
twee qf drie Lynen lang , digt by één, uitge-
fpreid. De Bloemen komen eenzaam , ongedeeld
, aan ’t end der Takjes voort. De gemeene
f3) Leyfera F°l. triquetris, apiee callofis , reciimtis. TAN
B-Oïe n . Leyfera Ericoides. BERG. Cap, 254,
H a