A fdeel. ^ee^C de B^aden overboeks, ver van elkander,
xvni. geftceld, ovaal gelyk die van den Pruimboom ,
H oofd- effenrandig , fpicsachtig en glad. De Bloemen
komen , in de Oxelen , veel uit ééne Knoo
nige. voort, met eenbioemige Steeltjes, die korter
^ . n ï s r Óm de BIadftedcn z y°- ’t Geilagt komt in
biadz. 226. Kenmerken dat van den Salamanderboom* na-
b y , doch % Gewas is in Geflalte verfchillende.
I ot den Rang der Vyfmannigen behoort,
in de eerfte plaats, ’t Geilagt van
G L ü T A.
Hier van zyn de Kenmerken : een Klokswyze
afvallende Kelk 5 een vyfbladige Bloem, die
de Blaadjes onder het Vrugtbeginzel aangelymd
heeft: zynde dit Vrugtbeginzel enkeld en de
Meeldraadjes op deszelfs Top ingeplant. Het
Baat op een Stander.
Giuta eenigite Soort , van dit nieuwe Geilagt
$ & , . b„ekend W , voert den Oosdndifchen byoaam.
idet ts een Boomachtig Gewas , met de Takken
aan ’t end gebladerd. De Bladen groeijen
overhoeks; zy zyn ongefteeld, breed Lancetvormig,
byna een Voet lang, geaderd, naakt:
aan de Bloemdragende Takken ilegts een
Handpalm groot, itomper, digter by een o f
meer getrapt. Aan ’t end komt een gefteelde
Pluim
(1) Gluta. Syst. Nat. Neg. XIII, Gen. 1317, p, 68j.
Mant. 2 * 3 . r 3
Pluim voort, van Bloemen ter grootte van die III»
van de Kool. De Groeiplaats is op Java.
Een byzondere Vrugtmaaking vertoont zig Hoofd««
hier, zo de Ridder aanmerkt; aangezien het Vrugt-3Tun:*
beginzel geiteeld is., in de eerfte plaats, en, ^ ntan'
ten anderen, om dat de Meeldraadjes aan deszelfs
Voet ingeplant zyn en de Bloemblaadjes,
aan het geheele Steeltje des Vrugtbeginzels, als
aangelymd. De Bloemblaadjes daar van afge-
fcheiden zynde , zo zal de plaatzing der Meeldraadjes
, zegt zyn Ed. , overeenkomen met het
volgende Geilagt.
P a s s i f l o r a . Pasliebloem.
Tot den zelfden Rang behoort hetzelve, dat
den Kelk v y f bladig en v y f Bloemblaadjes heeft,
maar een Vrugtbeginzel met drie Stylen , ’ t
welk een gefteelde Belle wordt. Het Honig-
bakje is een Kroon, die den Stander omringt.
Sommige Soorten wy-ken meer o f min van
deeze Kenmerken a f, die ontleend zyn van de
Bloemen der zodanigen , welken men van ouds,
onder de Roomfchgezinden, de Werktuigen van
’t Lyden des Heilands agtte te verbeelden. T o t
omtrent het midden der voorgaande Eeuw fchynt
maar ééne Soort bekend geweest en befchreevea
te zyn , waar uit men zulks opmaakte Vervolgens
zyn langs hoe meer andere Soorten, inzonderheid
door Pater P l ü m i e r , ontdekt en
aan ’t licht gebragt; zo dat T o u r n e f o r t
’er reeds een aanzieplyke Lyst van heeft, die
na-
II. Dkei* VI. stuk.