UI.
Afdeel
xxi.
H oofdstuk.
Eer,buiige*
den. De Tweejlagtige , gelyk ’er een by B is
voorgefteld , hebben de verdeelingen van de
Bloem zodanig, datdezelven meer naar Bloemblaadjes
gelyken ; ’t getal en de figuur der
Meeldraadjes en Knopjes is eveneens: maar in
deeze Bloempjes bevindt zig een Rolrondachti-
Styl van dergelyke langte, bruin van Kleur.
Die zelfde Styl openbaart zig alleen, zonder
Meeldraadjes, in de Vrouwelyke Bloempjes,
als by Letter C ; hoedanigen ik maar zeer weinigen
in zodanig eene Aair , die de anderen
uitleverde, heb aangetroffen. De Verdeelingen
van de Bloem zyn hier ook langwerpiger of
fmaller, dan in de Tweeflagtigen, wier Stuifmeel
eene volmaakt driehoekige figuur heeft.
Zo blykt dan , dat dit Gewas te regt door
den Ridder is t’huis gebragt in deeze Klasfe (*>
Dat ’er van de Vrouwelyke Bloempjes zo weinigen
z y n , indien deeze alleen vrugtbaar waren,
komt overeen met de Vrugten, wier Grootte
maakt, dat ’er maar weinigen aan den Steel dee-
zer Bloem-Aairen kunnen groeijen, naar de menigvuldigheid
van de Bloempjes te rekenen.
Want het is buiten twyfel de Ethiopifche Amandelboom,
met eene Fluweelachtige Vrugt, waar
van een Tak door den vermaarden B r e yn is
afgebeeld. Hy zegt dat dezelve kleiner is dan
de Europifche, doch fierlyker van Blad en Vrugt,
gelyk ik gemeld heb. Een Trosje der Vrugten
(*) Zie II. D. I. STUK, bladz. e+j.
Is ’er hier, uit de gedagte Afbeelding bygevoegd, IH.
by Letter D , zynde dezelven met een Kaneel-
kleurig Fluweelachtig Dons bekleed, .en binnen Hoofd-
haar Schil een Amandel bevattende, die veelSTUK*
naar onze Amandelen gelykt (* ) , Mormkph
O p h i o x y l u m . Slangenhout.
De Tweeflagtige Bloemen hebben, in dit
Geflagt, den Kelk in vyven, de Mannelyken
in tweeën gedeeld; de Bloem in beiden in vyven.
Dezelve is Trechterachtig en haar Mond
maakt een Cylindrifch Honigbakje. De eerst-
gemelden hebben v y f Meeldraadjes en een Stamper,
de anderen alleenlyk twee Meeldraadjes.
De eenigfte Soort ( 1} heeft den Griekfchen Op^iox^
naatn Ophioxylum , dat is Slangenhout, beko•/»» Armen,
om dat het Gewas een Soort van Slangen-
hout, welke echter het Lignum Colubrinum der
Apo-
(*) De Br abtjaria van den Heer N. L. Burmannus kan
bier, aangemerkt de Wolligheid der Bladen en de fpitsheid
der Bloetnfchubben , als ook wegens de verfchillende Teel-
deelen, volgens zyn Ed. Opgave, niet t’huis behooren; ter-
wyl ook zyn Ed. dezelve tot de Klasfe der Gynandria betrekt.
Flor. Cap. Prodr. p. 25, Men ziet hier, hoe zeer
de deelen der Vrugtmaaking daar van verfchillen.
( 0 Ophioxylum. Syst. Nat. XII. Gen. 1142. p. 66y.Vetr.
XIII. p. 76$. Ophiox. Fol. quaternis. Fl. Zeyl. 398. Mat.
Mtd. 474. Liguftrum Fol. ad llngula internodia ternis , Lignum
Colubrinum Officinis creditum. Burm- Zeyl. 141, T.
1S4. Clematis Indica Perfica: foliis , Fruftu Fericlymeni. C.
B. Pin. 304. Radix Müftelx, RuMFH. Anti. VII. p, zs. T.
is. Burm. Fl, ind, p. au ,
II. Deel, VI, Stuk.