ïir.
Af p e e l .
XX.
Hoofd*
stu k .
"Twee
Utannige*
heefc aangetekend. Men noemtze in den EL
faz jRheyn-JVeyden, dat is Ryn-Wilgen, omdat
zy digt aan den Ryn veel voorkomen, en fpm-
mïgen geeyen Jer den naam van Krebs-Weyden,
dat is Kreeft-Wilgèn aan; doch de algemeen-
de naam is aldaar Sumpff-Weydeno f Moeras-
Wilgen, met Schubbige Koppen, niet alleen wegens
de gezegde Roozen , welke, van enkele
Bladertjes gemaakt, ook wel in ander dag van
Wilgen voortkomen, maar wegens zekere ver”
harding van de Katten, die, in plaats van.
Wolligheid, een harden knobbeligen Kop kry-
gen; T welk door Wormpjes^ daar in groei jende
, veroorzaakt wordt. „■
De Heer H a l l e r vondt deeze Soort in
Switzerland op Waterige plaatfen, en meent
dat het ook,de Wilg met Oleander-Bladen, aan
beide, zyden groen, z y , van V a ï l l a js t ; alzo
de grootfte Bladen die gedaante hadden. P o n-
t e d e r a heeft ’er, onder den naam van Berg-
Wilg, met gepaarde, langwerpige gefpitfte Bladen,
van gefproken. Hy noemtze, Wilg die
de Bladen wederzyds glad, van onderen Zeegroen
heeft , de Schubben en Zaadhuisjes W ollig.
De Takken o f Ryzen waren taay , hoekig
s groen, en wierden door den tyd donker
paarsch; ’t welk in ’t geheel niet met de Gee-
le Wilg van R a y fchynt te ftrooken, maar
meer overeenkomst fchynt te hebben met de
voorgaande Soort,
Pgeze Wilg is aan de ruigte van haare Wyf*
ies Katten, en aan de zwarte Schubben, die . BL
j • Afdeel^
de Wolligheid van de Mannetjes-Bloemen be- Xx. '
kleeden, kenbaar, volgens den Héér Ha l l e r , Hoofd*
die deeze Soort nader befchryft, als, ’t zy broosch8 ,
o f buigzaam, behoorende tot de Laage Wilgen;
de Bladen fmal, niet ruig, van boven donker
blaauwachtig groen, van onderen Zeegroen hebbende
, ten deele getand en niet voldrekt gepaard.
Men maakt ’e r , in Switzerland, een
gemeen gebruik van om de Dykjes aan de Bee-
ken o f Rivieren te dutten en te deunen (*).
De Takken zyn hoekig, groen, doch worden
door den Ouderdom donker paarfch.
( ia ) Wilg met eenigermaate Zaagtandige,
Lancetswyt’ Eyronde , naakte, geaderde
Bladen , en enkelde Bladjteelen , die niet EgyptUch$
geftoppeld zyn.
Het Egyptifche Gewas, Calaf o f Ban genaamd
, dat A l p i n ü s befchryft en af beeldt,
komt overeen met de Syrifche W ilg , die verzilverde
Olyfbladen heeft, van B a u h i n u s .
Onder de Wilgen munt dezelve door den aange-
naamen Reuk der Bloemen, en in Kragten uit;
zo
(p) Entend, Stirp. Helv. Aft. Helv. VOL. V. p» 32.
(12) Saiix Fol. fubferratis, lanceolato-ovatis nudis Venolïs,
Petiolis fimplicibus exftipulatis. Am. Acad. IV. p. 255. Salir
Syriaca, Folio Oleagineo Argenteo. C. B. Pin. 274. Calaf S.
Kan. Alp. AUgypt, 61. T. 62, Eied-Musk. BKUN. Itin, 192,
T. 72.
T 4