III- Van deeze heeft de beroemde Commelyn*
j« EL ’n Amfterdamfe 7'uin , een Afbeelding ge-
H oofd- geven onder den naam van Ethiopifche H e e jie r
stuk. met porfelein-Bladen y de Bloemen uit den wit*
Mxnwy- £en groenachtig. Men vindtze Clutia met ge-
Jieelde Bladen, door L inn 'ü o s , genoemd, in
de CHffortfche Tuin , en de Groote B oer-
h a a v e , van wien de Geflagtnaam zyne afkomst
heeft, befchryft het Wyfje van deeze
(zo de Heer A. v a n Roy en zegt,) ondpr
den naam van C lu t ia ; als ,, Bladen hebberide,
,, welke naar die van Porfelein gelyken, val-
5, lende ’s Winters af: een vyfbladigen afval-
„ lenden Kelk , en daar in een vyfbladig bleek
„ Bloempje. De Eijerftok, (zegt die Hoog-
3y leeraar) in ’t midden van den Kelk , geeft
,, een lange regte Buis uit, met een rond Top-
3, je , daar een tedere Buis oiii heen groeit,
,, Straabwyze met vyf Meeldraadjes, byna in
„ ’t bovenfte, bezet,* wordende de Eijerftok,
3, door aanryping, een driehokkige Vrugt, ge-
„ lyk in de Ricinus plaats heeft” (*).
pi, xxxvi* Ik heb gelegenheid om de Afbeelding aan ’t
Fig' *• 2’licht te geeven, zo van het Wyfje als van het
Mannetje, met en benevens de Bloemen, waaruit
derzelver verfchil en tevens blykt, dat de Vrugt-
maakende deelen hier boven ondereen gemengd
zyn. Het Takje van het Wyfje, PI. XX^Vt.
F ig . i . naar alle waarfchynlykheid uit den Leidfchen
(*) Hort. Lugdkut. II, p. 2öo,
D i ö ï k ï A. ^oi
fchen Tuin geplukt, heeft de Bloempjes zeer UT.’
lang geftedd, gelyk in de fterk vergroote Af- Ar^ Eti
beelding van een derzelven by A blykt , alwaar Hoofd-
men ziet , hoe dezelven vyfbladig zyn, in een5TÜK*
dérgèlyJke Keilt vervat, en hoe in ’t midden vah i ri£ * *
dit Bloempje zig een drieribbig rond Vrugtbe*
ginzél bevindt, dat een Sfyl heeft, die zig verdeelt
in drie gegaffelde Punten, aan ’t end een
weinig dikker of geknodst, ’t welk de Stempels
zullen zyn. , Van het Mannetje heb ik verfchei-
de Takken van de Kaap gekreegen, die bezet
zyn met zeer kort gefteelde Bloempjes. Een
Takje daar van is in F ig . 2. vertoond. De Takken
zyn , tót boven toe, vol kleine witachtige
Pukkeltjes, zo wel als de Bladen, inzonderheid
aan de onderzyde: welke Bladen ook langwerpiger
vonrknrapn dan in het Wyfje y ‘en Op
dergelyke manier naar onderen roodachtig worden
, ’t welk deü byhaam van Schoone aan deezé
Soort geeft. De bovenften zyn dikwijs aan den
rahd ook een weinig uitgegulpt, en fmallef dati
de onderften, ja byna Lancetvormig; insgelyks
redelyk lang gefteeld. De Bloempjes komen
hier menigvuldig, en dikWils meer dan één; uit:
de Oxelen voort, op zeer korte Steeltjes. Een
derzelven is , met fterke Vergrooting, by B
vertoond, waar in men een deel ziet, dat dé
Geftalte vah een Styl heeft, boven uitïoopehdé
in een zwartachtig Puntje niet een geknopteri
Stempel, dóch daar beneden Straalswyze gekranst
met vyf Meeldraadjes, die byna Hpri-
C e fon*
I!» deei., v i , Stuk. . . .