i t ó . S a m e n t e ë l i g e H ë e s t ë r s *
III. (2) Perdicium met iyna gejiraaide Bloemen ,
rxvEiu* w*er buitenfte Kelk vierbladig is, de Steng
H oofd- Heejler achtig.
STUK.
Perform ^ GewaS5 °P Jamaika groeijende, is Tri*
Padiak. xis getyteld door den vermaarden B r own e .
Gefttaaid. Het heeft de Bladen Lancetvormig ovaal, ge-
fteeld , naakt, getand , doch by de Bloemen
ongetand , die weinig in getal aan ’t end der
Takken voortkomen. De buitenfte Kelk is
vier-, de binnenfte agtbladig-c de Bloem geel,
geftraald, maar zonderling. Alle Blommetjes
zyn eenbladig, in; tweeën gedeeld, de buiten*
He Lip breeder , uitgebreid , drietandig , de
binnenfte Lip tweetandig hebbende. De grootten
komen in de Krans voor. De Geftalte is
als die van de Conyza o f Inula.
L E Y S E R A.
In dit Geflagt is de Stoel eenigermaate Kaf*
tg, zo wel als S Zaadtoifje . doch hetzelve
komt , op de Schyf, ook gepluimd vo or. en de
Kelk is rappig.
De drie Soorten van hetzelve, allen van de
Kaap afkomftig, zyn Heefterachtig, als volgt.
(2) Perdiciunt Flor. fub^diatis Calyc. meriore tetraphylfo,
Caale Fruticofo. Sysu Nat. XII. Gen. 960. p. 5S9
XIII. p. 639. Inula Trixis, Am. Acad. V. p. 406. Trixis Fru-
ttscens, Fol. nmdis ovatis dentatis» Floribus comofis, bkown.
3u , T . %%. f , i . ’
g V N G E N E S l A . 11$
(1) L e y f e t a met verbreide Bladen en gejteel* III.
de Bloemen.
Hoofd*
Van dit Gewas vindt men een AfbeeldingST0K.
door B r e y n uitgegeven , die de zyne.veel i.
beter oordeelt te zyn, dan van H ë r m a n n u s , Qnlfha-
I welke naar die van S ega meer eelykt. ’t Ver-^*M- u * Gtvze
fchil i s , inderdaad , aanmerkelyk , doch zal
mooglyk afhangen van de Groeiplaats. Het is
een fchoone Soort van After, zegt H e r m a n -
n u s , op drooge Bergachtige plaatfen aan de
Kaap voortkomende , die een Houtige Steng
heeft, bekleed met zeer fyne Borfteligc gryze
Blaadjes, en op den top gedeelde Bloemhoofd-
jes hebbende met Goudkleurige Straalen. L i n *
NiEos zegt, dat de Kelken Tolachtig zyn met
alle Schubben rappig; de kanten der Bladen
met geklierde Haairtjes bezet; en alle Zaaden
met een Vliezigen rand gekroond, doch op de
Schyf komen gepluimde Zaadkuifjes voor. De
Stoel is aan den rand Kafïig, in ’t midden naakt r
alles volgens de Waarneeming van den Hoog-
leeraar D. v a n R o y e n . De befchryving
van B e r g i u .s komt nagenoeg daar mede
overeen.
C^) Ley-
(1) Leyjera Foliis (parfts, Flor. pedunculatis. Syst. Nat.
XII. Gen. 963, p. sCo. Veg. XIII. p. 64a. Am. Acad. VI,
Afr. 74. Afteropterus luteus Laricis Foliis lanuginofis. Va il l ,
Mtm. 1720. p. 405. After Erhiopicus Stoechadis foliis Flore
Aureo. Herm. Lugdb. 6g. T. 71. RreVN. Icon. 26. T. 14. f,
S. Seb. Mus. II. T. 66. f. 6. Berg. Cap. 2pz.
H