wij dat hadden gevolgd, zouden wij den schoonen weg over de
heuvels hebben gemist. Dat zou zeker een groot gemis zijn geweest
en wij hebben geen reden om ons te beklagen. En toch. — Yeel-
eischend mögen wij niet zijn; waar geen loopend water is , moeten
wij ons in ’t gemis daarvan schikken. Maar waar het is , zooals
hier, hadden wij gaarne wat meer van zijn verfrisschende en
levenwekkende tegenwoordigheid gezien. Wat het water in het
landschap doet, wij aanschouwen het weér, als de togt door het
bosch zijn einde nadert.
Een eindweegs paarsche heide in een minder ftaai gedeelte
der woudstreek hadden wij doorloopen. En daar worden wij ver-
rast door een uitnemend liefelijk plekje. Een welig grasveld,
van een groene haag omringd, een boomgaard, een wit ge-
pleisterde boerenwoning, een paar andere huisjes — een be-
bouwde en bewoonde oase in het eenzame, zwijgende woud, door
het hooge geboomte ingesloten. En daar stroomt de heldere, driftige
beek längs grazige en met struiken bewassen oevers, daar schuimt
en klatert bij de brag de frissche waterval, neerplassend ■§§■ wel
niet op reusachtige rotsblokken, maar op een prozaische, practische
omgekeerde tobbe, en van die vemuftig aangebragte hindernis
met kracht vooruilspringend, als ongeduldig omdat zij in haar’
vrijen loop werd belemmerd, haar’ aard niet verloochenend, het
toonend wat zij zou kunnen en willen doen, als zij wat meer dan
een nietig stroompje van de heide was. Waar zij ongehinderd
haar’ weg vervolgen mag, geeft zij den indruk van kalme rust,
maar zoodra zij wordt opgehouden en tegengewerkt, openbaart
zij terstond den geweldigen hartstogt die in haar woont, de reüzen-
krachten, waarover zij beschikken kan. Daar is leven in het landschap,
daar is opwekkende frischheid in de lucht. Yerkwikkend
is de ruime teug, in den reisbeker opgevangen, verkwikkend ook
het koele nat, in milden overvloed over hand en polsen stroomend.
’t l s een valletje van een meter hoog misschien, iets hooger wel-
ligt, onbeduidend op zieh zelf; maar wat maakt het niet van ’t
eenvoudige — een brug, een weide, een boerenhuis — wat indruk
geeft het van leven en kracht, van rijkdom en weelde!
’t Wordt op gronden, die wij niet beoordeelen kunnen, niet
onwaarschijnlijk geacht, dat vroeger, maar dan eeuwen geleden,
een bevaarbare rivier hier door de heide liep, of althans een stroom
van vrij wat meer beteekenis dan de tegenwoqrdige beek, zijn’ weg
door de läge velden zocht. ’t Zou niet de eenige zijn op de Veluwe,
die er zijn’ sporen achterliet en meer dan menig andere heeft deze
van zijn’ waterschat behouden. Nog laat hij op Staverden het
molenrad wentelen en in de vorige eeuw dreef hij een negental
papiermolens, die den Heer van Essenburg behoorden.
Voorbij de boerderij vinden wij wederom een fraaije boschpartij.
De weg leidt ons door een statige groene laan van eiken, längs
kloeke sparren, op de heuvels wassend, längs een open piek, waar
de dennen zijn geveld en opgestapeld, terwijl enkele gespaarde
stammen krachtig oprijzen tegen de bruine hoogten, längs zonder-
linge, op zichzelf staande bergjes, met boomen begroeid, längs een
schrale weide met vee. En nu komen wij weldra op den grintweg
uit. Nog eens werpen wij een’ blik in het prächtige bosch, dat
daar nu achter ons ligt, in de trotsche, donkere laan, aan wier
einde de zon op blinkend witte stammen speelt. Een vriendelijke,
dankbare afscheidsgroet mag het zijn, want het Leuvenumsche bosch
had ons een heerlijke wandeling bereid.
De Zwar t eboer is nu niet ver meer. Aan den grintweg ligt de
herberg, waarvoor wij ons neerzetten in het lommer der kastanjes,
met het uitzigt op een boerderij, te midden van een eikenplein
gelegerd en op een forsche groep dier koningen onzer wouden tegen-
over het huis, en onder ’tgenot van de bete broods en de teuge
biers., die zieh wel laten smaken, nu ook heden, als gisteren, de
herinnering aan het Harderwijksche ontbijt door den stevigen marsch
sinds het vroege morgenuur reeds lang is uitgewischt.
Wie uit het stadsgewoel herwaarts werd verplaatst, zou het te
Leuvenum benaauwend stil en eenzaam vinden. Yoor ons, die ge-
ruimen tijd in de bosschen ronddwaàlden, is ’t er druk en levendig.