hangende ketting, waardoor de toegangen voor rijtuigen zijn af-
gesloten. Gingen wij regt door, dan zouden wij stuiten tegen de
breede watering, de Pi j n e n b u r g e r gri ft . Een kort dwars-
laantje brengt ons in de goede rigting op den zandigen He s s e n weg,
Van hier uit kondeh wij het naaste pad naar de Vuursche
kiezen. ’t Loopt echter door bosch en heide en veiligheidshalve
willen wij liever den grooten weg van de Bilt op Soestdijk be-
reiken, om längs P i j n e n b u r g terug te keeren. Dat is wel wat
verder, maar zekerder, wanneer de avond is gedaald. Al behoeven
wij voor roovers en wilde dieren niet te vreezen, de kans om in
het donker in deze eenzame landstreek te dwalen, lacht ons niet
bijzonder aan. Daar voor ons., aan ’t eind van den Hessenweg,
schemert een wit huis tusschen ’t geboomte, ’t Is de derde mcn-
schelijke woning, die wij op onzen vrij langen wandeltogt hebben
ontmoet. !
Naar > ons weihaast blijkt behoort dit h u i s tot de buitenplaats,
Ei k e n h ö r s t , aan den overkant van de Grift en aan de andere
zijde van den grintweg zieh uitstrekkende met haar waterpartij
en haar smaakvol aangelegd pantsoen. Schoon is het bosch en
welkom de plegtige stilte, te midden van den stroom van heb
dagelijksch leven in de steden met hun nimmer rustend bruisen
en woelen, hun hooge huizenreeksen, hun straatkeijen, hun kunst-
matig bestaan. Maar toch doet het goed, weer eens vrolijke kind'er-
stemmen te hooren, menschen zieh te zien bewegen, in lusthuis en
aanleg, in bloemenperk en boomgaard de weelde en gemakken van
het leven onzer eeuw te aanschouwen, gelijk ons oog, aan groote
ruimten gewoon, weer met welgevallen op de weiden en bouw-
velden rust, zooals zij hier ons het rondzien in wijden kring ver-
gunnen. De Amsterdamsche familie, die op dit haar buitenverblijf
de zomermaanden doorbrengt, moet er wel den indruk van wel-
dadige kalmte, misschien zelfs van al te diepe stilte ontvangen.
Want ook deze grintweg is tamelijk eenzaam. Een tolhuis, een
paar boerderijen, een groote moestuin in hagen, ovengens weer
bosch, weiland en akker. Maar wij worden er weer als te midden
der wereld verplaatst en te meer, nu de gloed der ondergaande
zon de stammen en struiken niet meer deed tintelen van licht,
maar de vale schaduwen van de avondschemering daalden over
het woud.
Niet tot aan de Vuursche kunnen wij dezen weg evenwel houden.
Tegenover de eenvoudige herberg bij de brug, waar een bescheiden
teug inlandsch bier ons verkwikken mag, leidt een nieuwe
grintweg zijwaarts af. Die loopt längs het rijke park van het
schoone Pijnenburg, thans de bezitting des heeren I n s i n g e r ,
in der tijd door den heer de Wi l d e aangelegd, en vermaard in
den lande door de vorstelijke weelde en de Indische gastvrijheid,
die er heerschte. Om het front van het huis met zijn trotsche
boomgroepen, uitgestrekte grasperken en uitgezochten bloemen-
schat te zien, zouden wij den grooten weg nog een weinig moeten
volgen. Van den weg, dien wij inslaan, zien wij den zijvleugel
van het ruime, moderne, deftige en toch vriendelijke gebouw en
de water- en boschpartijen van de smaakvol aangelegde en met
zorg en liefde onderhouden lustplaats. Straks, bij het witte jagers-
huis, gaan wij links af, den breeden zandweg onder de beuken
in. Nu hebben wij ter regterhand weer de bosschen van Draken-
stein en het duurt niet lang meer, of wij zijn aan de VuursTche,
dat is voor dezen dag -S te huis.
De Maandagmorgen vindt ons reeds vroeg aan ’t ontbijt onder
de veranda en bijtijds op het pad naar ’t Station Baarn. ien
weg daarheen loopt .eerst door het Drakensteinsche bosch en dan
door de heide. De andere is iets langer, maar gemakkelijker te
vinden en loopt ook meer door het hout. Het heidespoor zou
ons in staat stellen, ons te vergewissen van den toestand , waarin
tegenwroordig de ruwe, boschachtige kamp, als de St u l p be-
kend, verkeert. Dat was indertijd, en is misschien nog, een stuk
lands met wallen en grachten, vermoedelijk van middeleeuwschen
oorsprong en van onbekende bestemming. De overlevering noemt
het „een asyl”, een vrijplaats voor misdadigers. ’t. Is echter 011-