van zijn zoomen, waar in bruine heiden en groene velden zijn
heldere Spiegel blinkt. En zoo nemen wij afscheid van Soeren en
zijn vriendelijke tafereelen, zijn welwillende gasten, om op den
warmen zomermiddag onze reize voort te zetten.
A A t f T E E K E N I N G f E N .
De watergeneesinrigting te B a a r n , thans ook uitgebreid, is besehre-
ven en afgebeeld in E i g e n H a a r d 1887 bl. 209 e. v. Daar komt ook
een en ander voor over de gesebiedenis der watergeneeskunde en bepaal-
delijk over V i n e e n t P r i e s s n i t z en zijne »Anstalt” te Gräfenberg.
Bebalve bet in den tekst vermelde artikeltje in den Geldersehen Volks-
almanak (met af beelding van het badhuis) is mij omtrent B e t h e s d a
mets bekend, dan het »Prospectus” , en omtrent de gesqhiedenis der land-
streek niets, dan hetgeen in S l o e t ’s; O o r k o n d e n b o e k is te vinden'.
E E R B E E K . B L 0 E N E N,
Over den weg tusschen Laag Soeren en E e r b e e k , dien
wij niet közen, kunnen wij uit den aard der zaak niet oordeelen,
maar reeds spoedig kan de overtuiging worden gevestigd, dat die
längs het. kanaal weinig aanbevelenswaardig is. Aanvankelijk leidt
hij oiis längs het bosch, door de fraaije beukenlaan, die den
grintweg overschaduwt, om zieh echter reeds zeer spoedig af te
buigen naar het Station, waar wij de spoorbaan oversteken en met
weinige schreden den oever van het kanaal bereiken. Ook van
daar hebben wij nog een’ körten tijd het uitzigt op het houtrijke
landschap, waar zieh het badhuis tusschen zijn krachtige eiken-
kroonen vertoont, maar dan betreden wij een kale, tamelijk een-
toonige vlakte. Lang en regt is de gegraven vaart, lang en regt
zijn de wegen, aan beide zijden haar oevers volgend, steil en stijf
zijn de kanten, waartusschen zij besloten is. Dit hadden wij kunnen
verwachten, zelfs al had de kaart het niet duidelijk aangewezen.
Een kanaal, voor de scheepvaart bestemd, heeft andere eischen,
dan een waterpartij op een buitenplaats en het schoonheidsgevoel
behoeft het niet te bevredigen. Evenwel, wij hadden ons voorgesteld,
dat wij meer zouden bespeuren van de liefelijkheid en van de
afwisseling, die het water, zelfs al is het maar een vaart, toch
YIII 24