het wert stelde, (vgl. Hi lve r sums che Oudheden bl. 73 en volgg.)
had blijkbaar van ’t verplaatsen van den steen niets vernomen, Hij hield
de sepulchrale bestemming voor ontwijfelbaar. De »oude heer” was toen
overleden, maar de toenmalige Heer van de Vuursche wist er zeker ook
niets meer van, boewel hij 't zeer goed had kunnen weten. Janssen spreekt
wel van overleveringen omtrent andere steengevaarten in de buurt en
acht het waarsehijnlijk, dat eenige granietbrokken, aan den overkant van
den weg liggende, van dezen.dolmin afkomstig waren en bij het vergra-
ven van den weg opgernimd. Maar ook in dien tijd-, die nu toch reeds 35 jaar
achter ons ligt en waarin dus nog vrij wat meer getuigen van de steen-
verplaatsing moeten geleefd hebben, heeft men er met van gesproken. Is
het verhaal gegrond, dan meen ik , dat het in elk geval veel vroegcr moet
zijn geschied. Maar hoe komt het nu eerst voor den dag?
Oude schrgvers, ook uit de vorige eeuw, spreken niet van den steen,
wat trouwens op zieh zelf nog niet veel bewijst, evenmin als dat hij op
de kaart van 1597 niet is aangegeveu.
Volgens Dr. Janssen (Hilv. Oudh.) vond men in de gemeente de Vuursche
drie of vier begroeide grafheuvels bij de zeven lmden daar waren
ook urnen opgedolven; — grafheuvels hij de bezittingen van den heer Bake;
zes in het grottenbosch, deels vergraven, — hier vond men asch en beenderen,
zonder urnen'; — vijf op V* « « afstand ten N' van het dorP in
heplante heide; een bij den molen, als een kleine verhevenheid, waarop
twee linden stonden. Grootendeels is de aanwijzing te vaag, om er bij be-
perkten tijd naar te gaan zoeken, zoodat ik met durf beslissen, wat van
dit een en ander nog over is. Dr. Janssen acht het niet onmogelijk, dat
een haardstede, als die uit de Hilversumsche heide, hoewel zeer geschon-
den, op omstreeks vijf minuten van den molen werd ontdekt. •
Bij Maartensdijk vond men enkele voorwerpen van weinig beteekems;
een paar vuursteenen gereedschappen en ballen van grämet, gelijk ook de
Hilversumsche haardsteden er velen opleverden. Veel kon er ook niet verwacht
worden, daar die landstreek, als veen en moeras, zeker niet vroeg
bewoonbaar was.
De wallen in de Eijckensteinsche laan zijn beschreven door Mr. E. N. M.
Eyck van Zuylichem in de Kroni jk van het Hist . Gen. te Ut r echt ,
14de jaargang bl. 29 en volgg.
AANTEEK.EN INGEN. 39
Het testament van Agatha van Alkemade, weduwe van Johan van Kui-
lenburg, waarin het groote aantal barer heerlijkheden is opgesomd, is te
vinden in de Kronijk van dat Gen. 8ste jaarg. bl. 282.
De weg van Hilversum naar Maartensdijk liep oudtijds door het Gooi-
jerbosch, reeds vroeger door mij vermeld. Het was het boseh Tr ens cot en,
in 1085 met Fürs genoemd als de grens der landen, door bisschop Koen-
raad aan het kapittel van St. Jan afgestaan en dus reeds van oude dag-
teekemng. Het houtgewas längs dien weg is evenwel in geenen deele
daarvan over, daar in ’t .begin der 17<b eeuw van het gansehe bosch niets
meer te vinden was. Wat er tegenwoordig wast, is sedert betrekkelijk
körten tijd in de woeste heide aangeplant.
De geschiedenis van het bosch, zijn beheer en zijn verwoesting, is
behandeld door Perk in zijne Bijvoegselen tot het bovengenoemde werk
van Hor t ens ius , bl. 254 ev.
Over Maar tensdi jk schreef Mr. Eyck van Zuylichem in Van d e r
Monde ’s Tijdschrift, 2de Serie, deel III bl, 121 ev. Veel is van zijn
geschiedenis met bekend. Ook in Perk’s Aanteekeningen en Bijvoegsels is
het een en ander te vinden. Aan de naehtelijke strooptogten der Maartens-
dijkers werd voor een goed deel de verwoesting van het Gooische bosch
geweten. Zij zullen er 't hunne wel aan gedaan hebben, maar de hoofd-
oorzaak lag toch in ’t gemeensehappelijk bezit.
J O
uiDöüuup oüiienK van ± outen bürg komt een af-
beelding voor in Verheer l i jkt Neder land.
Mr. F. N. M. Eyck van Zuylichem werd herdacht door Mr. S. Muller Fzn.
m den Nederl. Spectator van 1876, bl. 191.
grensscneidmg tusschen Gooiland en het Sticht is in vorige
eeuwen vrij wat te doen geweest en ’t bleef niet bij schrijven en klagen