het zieh op het door de breede heldere vijvergracht omringde eiland,
te midden van heesters, bloemen, oranjeboomen en veelsoortig hout-
gewas, gevat in de lijst van het hoog en kraohtig geboomte, dat
in weligen overvloed op de schoone lustplaats groeit. Yan haar kan
nog met het volste regt gezegd worden, wat er in de eerste helft
der vorige eeuw van getuigd werd: „de Lustplaats, bij dit Huis,
is eene van de fraaisten in deeze Landstreek. Zij munt uit in Laanen,
Starrebosschen, Beemden en Wateren.” Starrebosschen zien wij er
thans niet meer, maar wij willen ons door dat woord laten herinneren
, dat het huis werd gebouwd, om een geheel uit te maken
met de „architectuur” van het terrein er om heen, naar den smaak
dier dagen, die lange, regte lijnen en strenge regelmaat vorderde,
terwijl de „Engelsche aanleg” met haar sierlijk gebogen lijnen, haar
opzettelijke verwaarloozing der Symmetrie, haar verbergen van,de
kunst, ook aan de gebouwen gansch andere eischen stelt. In höever
Essenburg een der fraaisten van deze landstreek is , durven wij niet
beoordeelen. Wij hebben op verre na niet al de landgoederen aan
dezen Yeluwezoom gezien en zouden misschien onbillijk worden
jegens wat wij niet kennen. Maar zeker verrast het ons, in dit be-
trekkelijk afgelegen oord een lustplaats aan te treffen, die met de
schoonston der ons bekenden in den lande kan wedijveren, die ook
in de om hun buitenplaatsen meest vermaarde gedeelten bij Arnhem,
Utrecht of Haarlem een eereplaats zou innemen en zonder twijfel
tal van bezoekers zou trekken, wanneer zij meer binnen ieders
bereik lag. Maar dan zou ’t welligt, helaas! niet meer geraden
zijn, haar zoo vrijgevig voor vrije wandeling open te stellen, als
thans het geval is. Nu kan ieder er ongehinderd ronddwalen.
Nergens Staat het: „verboden toegang,” al zal van zelf de beschei-
denheid verbieden, het terrein binnen de gracht in de onmiddel-
lijke nabijheid van het bewoonde huis te betreden. Er is buitendien
genoeg te wandelen.
De hoofdpartij wordt gevormd door het grootsche waterwerk en de
uitgestrekte parkweide. Breede paden leiden er längs, nu eens het
uitzigt op het huis en de nevengebouwen, met het koepeltorentje uit
het dak en de prächtige linde op het voorplein open latend, dan weer
’t een tijd lang achter trotsche boomgroepen verbergend. Er staan
uitnemend schoone sparren, bruine beuken, eiken, dennen, linden
vooral. Rijk begroeid met kloek geboomte, wier takken in het water
afhangen, is het eiland in den helderen vijyer, waar het pluim-
gedierte zijn woonplaats heeft. Groote bosschen van eiken en beuken
nm rin gen in wijden kring de hoofdpartij der plaats. Daar zijn lange,
statige lanen, korenvelden, door het hooge hout ingesloten, snel-
vlietende beken, die de digte loofgewelven weerspiegelen en waar-
over hier en daar scheef gegroeide stammen elkander kraisen. Onder
de brug achter het huis, dat aan deze zijde onmiddellijk uit de
gracht is opgebouwd, klatert een frissche waterval. Blanke en zwarte
zwänen, bonte eenden drijven statig of plassen lustig in het koele
nat. En alles, wat wij zien, is voortreffelijk onderhouden. Overal
is de zorgende menschenhand te bespeuren, zonder dat zij zieh
ergens hinderiijk verraadt. Langen tijd kan men met onverdeeld en
telkens klimmend genot ronddwalen door het heerlijke landgoed,
dat de baron Heribert Willem Aleid Sandberg van Essenburg het
zijne mag noemen en wenscht de wandelaar eenige verkwikking,
dan vindt hij een eenvoudige herberg bij de boerderij aan de zijlaan,
die links van de groote laan uitgaat. Wij kunnen bij ondervinding
over die rustplaats niet oordeelen, maar voor vreemdelingen, die
eenigen tijd in deze zeer bezienswaardige landstreek vertoeven, is
een gelegenheid tot versterking van den inwendigen mensch een
aanbeveling te meer.
Want behalve Es s e n b u r g is er in den omtrek nog meer te
zien. Ook Hu l s h o r s t is1’ een schoon en uitgestrekt landgoed.
Wij volgen den fraaijen straatweg längs de groote weide, die
tegenover het park van Essenburg ligt, längs frisch groene eiken-
bosschen met lommerrijke lanen, die vriendelijke doorkijkjes openen
op zonnige plekjes. Wij zien de heldere beek nevens het bescha-
duwde boschpad zieh verliezen in een nestje van varens, onder
het loof van overhangende takken, en de grintweg naar ’t Station
zieh afwenden onder het breed uitgeslagen bladerendak. Voor ons
blinkt het witte, krachtig verlichte tolhuis tegen den donkeren
achtergrond van het hooge geboomte. Straks volgen beukenboschen