terwijl boven de weide en het lagere houtgewas nevens ons de
lange laan en het kerkje daarginds den loop van den grooten
straatweg aanwijzen. Ter linkerzijde ligt de uitgestrekte overplaats,
waar wij als in een dal, aan drie zijden door met dennen be-
groeide hoogten ingesloten, de groote, kostbaar ingerigte moes-
tuinen en broeijerij vinden. ’t Ziet er alles nog vrij nieuw uit en het
terrein is dan ook eerst in de laatste jaren tot zijn tegenwoordige
bestemming in gebruik genomen.
Aan de buitenplaatsen in Haarlems omtrek mögt in vroeger
dagen de piek niet ontbreken, waar de landheer
»Den vink met den vink ging verkloeken”.
Is ’t hier in ’t voorjaar een vogelenparadijs, in 5t najaar was
’t van ouds een vogelenslachtbank. Als de talrijke vlugten van
vinken, sijsjes, paapjes over den Hollandschen duinzoom trokken,
dan vonden zij overal uitlokkende boschjes, om neer te strijken,
dan hoorden zij de stem van roepende makkers, dan zagen zij op
den vlakken grond met milde hand verleidelijk voedsel gespreid,
en stamverwanten, die er fladderden, alsof zij er rijkelijk te gast
gingen. Maar de broekjes en de touwtjes en de lijn,’ waaraan die
roervinken schijnbaar zoo vrolijk huppelden, maar de kooitjes der
lokvinken en het verraderlijke net zagen zij niet; voor het houten
huisje, waar zulk een doodsche stilte heerschte, behoefden zij niet
bang te zijn. Zij wisten niet, dat daarbinnen begeerige oogen
gluurden door de kijkgaatjes, dat sterke handen daar reeds den
noodlottigen stang omklemden, gereed om met forschen ruk hun
het net te halen over het argeloos kopje. Zij strijken neer op de
baan. Daar worden plotseling de beide vleugels van het groote
net over hen digt geslagen en met welgevallen teekent de vinker
’t getal der nieuwe slachtoffers aan op de lijst, die reeds van zoo
menig goede vangst getuigt.
Duizenden en nogmaals duizenden van lustige zangers met hun
onschuldige wijfjes werden er jaar op jaar verdelgd. ’t Was een
liefhebberij van de heeren, een wäre hartstogt voor sommigen.
Met hoeveel genot wist de geleerde en beminnelijke David Jacobus
van Lennep van dit herfstvermaak op zijn hui s te Ma n p a d te
verteilen! Thans is het uit met het vinken” . Ook op Spaarnberg
is ’t gedaan. Vinkenhuisje en vinkenbaan verdween, om plaats te
maken voor de nieuwe tuinen.
i/Kostbaar ingerigt” mögen zij genoemd worden. Van hooge
steenen muren zijn zij.omringd, door stevige ijzeren hekken zijn
zij afgesloten, van serres, plantenkassen en broeibakken zijn zij
ruim voorzien, smaakvol is de villa, als een chälet gebouwd, door
den tuinbaas bewoond. Daar hebben wij ons aan te melden, als
wij de plaats willen zien.
Vrije wandeling is er niet; tot veler leedwezen is ook de overplaats
, het begroeide duin met het vriendelijke waterwerk, dat zieh
naar den kant van het Station uitstrekt, door het nijdige gegal-'
vaniseerde prikkeldraad afgesloten. Maar onder geleide kan de plaats
en de broeijerij worden bezigtigd en zij verdient het, als een type
van een rijk en deftig Hollandsch buitengoed. Zij heeft niet meer
de vermaardheid, die zij vroeger had in den lande, toen de heer
A d r i a a n van der Hoop er niet alleen zijn beroemde hard-
drävers hield, maar ook — en dat was van meer beteekenis —
een allerkostbaarste verzameling van zeldzame planten en gewassen
had bijeengebragt, waard om in 1839 door den toenmaligen Amster-
damschen hoogleeraar W. H. de Vr i es e wetenschappelijk be-
schreven te worden in een’ geleerden latijnsohen catalogus: H o r t u s
Spaarnbergensis, tien jaar later door Dr. Merkus Doornik
vervolgd. Wat men er thans aantreft is ook op andere aanzienlijke
buitenplaatsen te vinden, maar de grootsche aanleg, de deftige
weelde, het zorgvuldig onderhoud van Spaarnberg vormen een ge-
heel, dat met volle regt onder de bezienswaardigheden van Haarlems
aan schoone lusthoven zoo rijken omtrek mag worden ge-
rekend en niet onwaard was, der Oostenrijksche keizerin als een
z/pied a terre” gedurende haar herhaald incognito-vertoef in de
hoofdstad te worden aangeboden.
Dat de kunst ook hier de jaargetijden dooreenmengt en de lucht-
streken verplaatst, zomervruchten kweekend in de lente, tropische
gewassen teelend onder den fletsen en guren hemel van het Noorden,