knoteiken, booge roggekampen en aardappelvelden, wilde hagen,
doorn- en vlierstruiken, bloeijende bramen, brem en heide, wit
en geel en paarsch, en blaauwe korenbloemen, —■ de volle rijkdom
des zomers, zieh badend in den glans der morgenzon. In enkele
waterpoelen längs den weg spiegelt zieh de heldere hemel, en waar
voor körten tijd de weg längs open velden leidt, daar weidt het
oog over uitgestrekte akkers met rijpend koren, door boschjes
ingesloten en dan rijst ginds van verre het torentje van Molenschot
op. Hier verliezen wij ons militair geleide. De afdeeling, die wij
tot dusver vergezelden, houdt halt, om de manoeuvre te beginnen.
Zij wordt verondersteld, uit een bij Seters betrokken bivouae ter
verkenning te zijn uitgezonden, om zieh te vergewissen, of het
gehucht L ij n d o n k , ten züiden van Dorst, door den vijand bezet
is. Als zij het onbezet vindt, moet zij de verkenning voortzetten
tot de gehuchten B o i b e r g en Lage Aard. Daarbij is aange-
nomen, dat het stroompje de L e i overigens ondoorwaadbaar is
en alleen kan worden overgetrokken over een brug, die nu niet
ver meer verwijderd is. ’t Zal er dus op aankomen, of de aan-
voerders der beide partijen hun maatregelen goed weten te kiezen,
om hun bewegingen te verbergen, hun manschappen te beveiligen,
en vaardig van mogelijke misslagen der tegenstanders gebruik te
maken.
Van den vijand bespeuren wij nog niets en terwijl wij voort-
wandelen doet niets er ons aan denken, dat hier weldra een bloedig
gevecht geleverd zou kunnen worden, ’t Is alles stil, ’t spreekt
alles van vrede. Tusschen boschjes van eiken hakhout, met het
frissche St.' Janslot getooid, slingert zieh de zandweg; in rijken
overvloed bloeit en geurt de kamperfoelie, wier ranken zieh winden
om de takken^H een liefelijk pad is ’t voor den wandelaar. Maar
een hoogst gevaarlijk pad is ’t, waar het digt begroeide terrein
zoo gemakkelijk een’ vijand verbergt en op den smallen, kronke-
lenden weg de dood van alle kanten dreigt. Hier zal groote waak-
zaamheid voor de verkenningspatrouille noodig zijn!
Wij komen nu spoedig aan de brug. Zij vertoont zieh op eens
bij het omslaan van een’ hoek. Veel beteekent het grootendeels
drooge beekje, waarover zij gelegd is, niet, maar fraai is het
landschap, waar het zieh onder het welige, overhangende groen
aan zijn oevers verliest en rijk geschakeerd is het houtgewas längs
den breeden, met gras en riet begroeiden zan d weg, r tusschen hakhout
en dennen, die zieh voor ons uitstrekt, tot waar hij schijnt
uit te loopen tegen een’ muur van geboomte, Ook hier is het stil,
alleen ’t gezang der vogels in de takken en het gonzen der in
den zonneschijn dansende insecten laat zieh hooren. Maar hier zijn
de voorteekenen van den aanstaanden strijd. Daar loeren gewa-
penden in de struiken. Daar staan söldaten bij de brug. Wij stuiten
op den vijand, die hier een deel zijner magt heeft opgesteld, ter-
wijl het grootste deel er van in de omliggende boschjes verdwenen
is. Die hier bij de brug geposteerd zijn, werden er achtergelaten
door een verkenningspatrouille, van Lage Aard in de rigting
van D o r s t opgerukt, met last om een alarmsignaal te geven,
wanneer de Noordelijken de brug naderen. De overigen hadden in
N.O. rigting hun verkenning voortgezet. Een en ander verneinen
wij van den officier, die deze afdeeling vergezelt en hij onderrigt
ons , dat om den hoek van den weg een paar roode vlaggen staan
geplant, vijandelijke veldwachten voorstellende. Die moeten voor
den aanvoerder der Noordelijken het teeken zijn, dat Lijndonk
bezet is. Als hij dat weet, is het doel der verkenning bereikt en
moet hij terugkeeren — als hij kan.
Als hij k a n ^B ’t l s de vraag, of ’t hem mogelijk zal zijn, en
dat zal afhangen van de maatregelen, die hij neemt. Hier is t
kritieke punt. Met het oog op dit brugje is de onderstelling ge-
kozen. Zij heeft ten doel-, jonge, vurige officieren te waarschuwen
voor een zeer natuurlijke, zeer gewone en toch zeer gevaarlijke
verzoeking; zieh in een gevecht te laten wikkelen en door een’
vurend terugtrekkenden vijand te laten meeslepen. Deze patrouille
heeft alleen een verkenning te doen, geen gevecht te leveren. Dat
moet haar aanvoerder geen oogenblik vergeten, den door het vuur
geprikkelden strijdlust moet hij in zieh zelven en zijn manschappen
beheerschen en onder het knallen der schoten de kalmte bewaren,
die geen enkele voorzorg verzuimen doet. Dat is , zegt men ons *