ZOO menigmaal aan onze landschappen schenkt. Hoe schilderachtig
kunnen de eenvoudige zandige kantjes, de met hooge biezen of
ruige struiken begroeide zoomen onzer binnenwateren zijn hoe
geestig kan hier een wild uitgewaaide boom, ginds het verwéerde
dak van hoeve of schnür of hooischelf tusschen wilgen en boom-
gaarden zieh spiegelen in den kalmen vliet; hoe vriendelijk kan
zelfs het bescheiden jaagpad met zijn witte paaltjes zieh uitstrekken
längs de zilveren lijn van den helderen stroom, het blanke zeil
van een scheepje zieh teek'enen tegen het groen van den achter-
grond. En hoe voi leven kan ’t er wezen, door de langzaam voort-
glijdende vaartuigen, de haastig voorbijschietende stoombootjes, de
statig opkomende sleepbooten, met hnn gevolg van zwaar geladen
aken. Hier missen wij dat alles. Nu zijn de omstandigheden ons
ook met günstig. De waterstand is buitengewoon laag. De weinige
schepen, die wij zien, liggen stil met hun kale masten en het ijle
touwwerk van hun tuig. Daar heerscht’een doodsche stilte op het
kanaal. Als het water hooger was, zou er meer levendigheid zijn.
Dan zou ook de spiegel breeder zijn en minder zou er te zien
komen van de eentoomge stijve kanten, die als schuin gelegde
lmialen ’t aan weerszijde begrenzen. Yeel verschil zou dat echter
met maken. Er staat maar weinig längs het kanaal, dat zijn Spiegel:
zou kunnen weerkaatsen. Enkele vrij naakte huisjes zijn aan de
landzijde van de wegen op grooten afstand van elkander gebouwd.
Geen enkele boom breidt er zijn takken over uit. Wèl zijn er
boomen geplant, maar.zij staan in lange; regte rijen, sparretjes,
eikjes en jonge platanen, vrij regelmatig in geregelde volgorde,
maar zij zijn -nog klein en schraal, terwijl van de eiken vooral
véle/ gestorven zijn. Ook worden wij teleurgesteld in de verwach-
tmg, dat het landschap in den omtrek ons althans de woeste
schoonheid der Veluwe zal te aanschouwen geven. De bodem is
vlak, grootendeels ontgonnen, maar de blijken dragend van dor-
heid en onvruchtbaarheid. Het houtgewas is laag. Van heuvels en
zware bosschen komt nagenoeg niets te zien en voorzoover zij niet
geheel worden gemist, liggen zij op grooten afstand en meestal
achter ons, waar de donkere lijnen golven van het Soerensche
bosch en de norsche toppen van de „Ri ghi ” en den „Mont -
B l a n c” zieh verhelfen. Loonend mag dus het eerste gedeelte
onzer middagwandeling niet worden genoemd en zonder veel leed-
gevoel scheiden wij straks van het kanaal,' wanneer bij een der
bruggen een grintweg, die op Eerbeek aanloopt, ons gelegenheid
geeft, zijn oevers te verlaten. Toch verdiende de waterweg, waar-
door het bloeijend Apeldoorn sedert eenige jaren ook bij Dieren
met den IJssel verbonden is, wel onze opmerkzaamheid. Reeds
sinds een kleine zestig jaar was het riviertje de G r i f t tusschen
Apeldoorn en Hattem bevaarbaar gemaakt, door het graven van
sprengen, die het water uit de hoogten bij Beekbergen derwaarts
leidden. Dit „Ap e l do o r n s c h e k a n a a l ” , hoewel menigmaal
aan gebrek aan water lijdend, had goe'de diensten bewezen. De
afvoer van hout en landbouwproducten, de aanvoer van mest en
bouwmaterialen was er veel gemakkelijker door geworden. Maar
de behoefte bleef bestaan aan een verbinding met het hart des lands,
korter en goedkooper dan die over de Zuiderzee. Daartoe werd het
kanaal naar Dieren gedolven, en beantwoordde ’t aanvankelijk maar
weinig aan de verwachtingen en aan de behoeften, omdat, vooral in
drooge zomers, ’t gebrek aan water zieh ook hier in hooge mate
deed gevoelen, met groote kosten werd de aanvoer daarvan verbeterd;
en blijkt het ons, dat ook nu nog dit bezwaar geenszins geheel
is.. overwonnen, ook het „Dierensche kanaal”, zooals dit gedeelte
van den waterweg meer bijzonder heet, heeft ruimschoots het zijne
bijgedragen, om in den hoek der dorre Veluwe, dien het door-
snijdt, het verkeer gemakkelijker, de ontginning mogelijk te maken.
Gaf de wandeling längs zijn weinig aantrekkelijke oevers ons dan
ook niet veel natuurgenot te smaken, ’t mag ons toch niet be-
rouwen, dat wij een der eigenaardigheden van het gewest, een
der middelen om er welvaart te brengen, een der gewrochten
van menschelijke bekwaamheid en volharding, niet met minachting
ter zijde lieten liggen.
’t.Zijn voor ’t oogenblik vooral groote houtstapels, op versche-
ping wachtende, die ons spreken van wat het kanaal in günstiger
tijden. te vervoeren heeft en de bebouwde landerijen, waarover het