Afgedaald van de hoogte komen wij op het pad längs de beek,
een laantje van sparretjes en eikjes, jong nog en stijf. Een grijs
geverwd houten hokje met een steil dak is over de beek gebouwd.
Daar binnen is een werktuig, dat den waterstand controleert. En
dan volgt de val zelf. ’t l s geen Zwitserscbe of Noorweegsche berg-
stroom, die donderend neerstroomt längs magtige klippen en wolken
van schuim doet opstuiven in zijn geweldige verbolgenheid. Wij
zouden wel dwaas moeten zijn, om iets dergelijks hier op de Veluwe
te verwachten en verkeerd zouden wij doen, als wij de herinnering
aan zulke overweldigende natuurtooneelen ’t genoegen lieten be-
derven, dat het gezigt van dezen Loenenschen waterval ons bereiden
kan. Want inderdaad, voor ons land heeft hij een hoogte, die door
zeer weinigen, indien al door een’ enkelen, wordt geevenaard. In
vier afdeelingen stört het water trapsgewijze neder en tamelijk breed
is het heldere, blinkende vlies, dat mischend en klaterend neerdaalt.
Beneden aan den voet is de val in zijn geheel uit den aard der
zaak het best te zien en geenszins onaanzienlijk vertoont hij zieh
van daar. ’t Zou een uitnemend en begeerlijk sieraad voor een
landgoed zijn, gelijk hij aan Loenens omtrek een eigenaardige
aantrekkelijkheid geeft. Maar op een buitenplaats zou er zonder
twijfel meer partij van zijn getrokken. Daar zou de eerste eisch die
der schoonheid wezen, hier is de eenige, het nut. De spreng, die
in de heide ten Noorden van den Arnhemschen grintweg ontsprin-
gend, zulk een inderdaad aanzienlijk verval heeft, is een der
voedingskanalen van het Apeldoornsche kanaal. De waterstaat voert
hier heerschappij. Stijf en regelmatig, van steenen gemetseld, is
bodem en kant. Dat schaadt den indruk. Wij zouden wel willen
vragen, of ’t met de belangen van het werk zoo gansch onver-
eenigbaar zou zijn geweest, als längs de zijden wat groote veld-
keijen, zooals de heide er wel opleveren zal, waren neergeworpen
en opgehoopt , als wat mos en gras en waterplanten en biezen,
waarvoor 4 e milde natuur wel zou zorgen, de eenvormigheid en
regelmatigheid mogten breken? Daar zou van dit schoone plekje
met zijn frisch en overvloedig water wel wat te maken zijn, als
ook smaak en schoonheidsgevoel in de bureaux van het Ministerie,
in de instructien der ingenieurs, in de bestekken der aaunemers
plaats konden vinden, en mogelijk zouden de kosten daardoor niet
zoo aanmerkelijk worden verhoogd. Ten deele zal ook de tijd het
zijne wel doen. Nu is alles nog vrij nieuw; klein zijn nog de
boompjes, kaal is nog Je omgeving van den val. Als de sparren
opschieten en hun spitse kruinen, hun sierlijke guirlandes hier en
daar krachtig zieh teekenen tegen de lucht, als het struikgewas
was digter en .wat wilder wordt, dan zal ’t gezigt op den val nog
veel winnen. Maar zelfs zooals het nu is, kunnen wij toch met
voldoening op onze namiddag-wandeling herwaarts terugzien.
Wij hadden ’t ook vrij wat slechter kunnen treffen. Eenige
weken later bezocht uw gids nog eens het vriendelijk oord. Helaas!
er was niets meer dan een dun, armoedig straaltje, dat langzaam
neersijpelde van terras tot terras. Er was geen water en dus' ook
geen waterval. Voor werken aan ’t kanaal was de spreng zoo goed
als gesloten. En bleef de weg er heen even schoon, gaf het
terugzien van nu niet meer onbekende tafereelen vernieuwd genoegen
, de togt naar den val moest als zoodanig mislukt worden
genoemd.
De gloeijende tinten en de lange schaduwen der ten ondergang
neigende zon liggen over het landschap, wanneer wij naar het
dorp terugkeeren. ’t l s längs denzelfden weg, toch weer zoo gansch
anders, bij veranderde rigting en afwisselende verlichting. Tegen
den zuiveren hemel, vol van licht, teekent zieh voor ons het donkere
kerkgebouw, vooruittredend uit den boschrijken heuvelrand, als
een kaap in zee. Over het groen in het uitgestrekte dal ligt een
gouden gloed, de velden van den esch stralen van glans, de grijs-
blaauwe bergen in ’t verschiet. smelten weg in nevelig waas. De
heerlijkheid en de vrede van den zomeravond ligt over het landschap.
Noode scheiden wij, om in de nette kamer der herberg de
krachten aan het eenvoudig, maar weltoebereid maal, intusschen
voor ons gereed gemaakt, te hersteilen. Sinds de vroege morgen
ons vond, door het bosch van Laa g Soe re n ronddwalend, was
er reeds menig uur verloopen en ook sedert wij, na onze ochtend-
wandeling, het logement aldaar verlieten, was menig voetstap gezet,