zeer moeijelijk en ’t is niet onwaarschijnlijk, dat de voortvarende
jongeling, ditmaal als bevelhebber fungeerend, een fout niet zal
vermijden, die hem en den zijneti het leven zou kunnen kosten,
als zij in werkelijkheid op het oorlogsterrein werd begaan. Om
een heilzame les in voorzigtigheid en zelfbedwang is ’t bij deze
manoeuvre te doen. En tevens zal de aanvoerder der Zuidelijken op
de proef worden gesteld, of hij van een mogelijk verzuim des
aanvallers vaardig en beslist partij zal weten te trekken. In ge-
spannen verwachting zien wij, aldus voorgelicht, de körnende
dingen te gemoet.
Germmen tijd blijft het stil. Blijkbaar worden de gevaarlijke
boschjes aan gene zijde der brug zorgvuldig onderzocht en nadert
de patrouille slechts langzaam en met groote waakzaamheid. Van
dien kant werd zij niet verontrust en daar komt zij om den hoek.
Zoodra zij verschijnt, wordt zij ontvangen door ’tgeweervuur der
Zuidelijken, die haastig en steeds vurend teruggaan. Dit is- ’t be-
slissend oogenblik. De bevelhebber der Noordelijken, die door het
bedekte terrein en den kruitdamp het aantal zijner vijanden niet
schatten kan, door krijgsdrift vervoerd en in de hoop van ger
vangenen te maken, laat zieh meeslepen. Hij vergeet, dat hem
alleen een verkenning is opgedragen, dat het voldoende zou zijn
geweest, een deel zijner manschappen vooruit te zenden en dat
de brug, zijn eenige weg tot terugkeer, bezet moest blijven, de
beekoever aan weerskanten zorgvuldig verkend worden. De gansche
colonne stormt de brug over, den vijand na. Daar ontwaart zij de
vlaggen, de vijandelijke veldwacht. Lijndonk blijkt bezet. Geweer-
schoten begroeten haar. Zij moet terug. Behoedzaam retireert zij
tot de brug. Daar zal zij in veiligheid zijn. Maar nu blijkt het
noodlottig gevolg van ’t in overhaasting gepleegde verzuim. Daar
knallen onverwachts de salvo’s , de terugtogt is afgesneden, de
brug bezet. Het sein ten aanval klinkt. Aan alle zijden omringd
en bestookt, gaat de patrouille reddeloos verloren. De aanvoerder
der Zuidelijken had uit het geweervuur opgemaakt, dat de vijand
naar Lijndonk gelokt werd; terstond, door boschjes en struiken,
was hij op de brug aangetrokken en er ter regter tijde aangekörnen,
om den ondergang der Noordelijken onvermijdelijk te maken.
De belangwekkende manoeuvre is afgeloopen. Het doel, waar-
mede de onderstelling was opgegeven, is bereikt; de gebiedende
eisch van behoedzaamheid en zelfbeheersching voor ieder zigtbaar
in het licht gesteld; ’t gevaar van te groote voortvarendheid, maar
ook' het voordeel van snel en beraden handelen voor allen tastbaar
gemaakt. Ook ons, leeken, blijkt het groote nut van dergelijke
zorgvuldig gekozen praktische oefeningenj en met versterkt ver-
trouwen op de opleiding onzer officieren, ook, naar hetgeen wij
vernamen j in de deugdelijke eigenschappen onzer miliciens, kunnen
wij onze wandeling vöortzetten door een stuksken van den dier-
baren vaderlandschen grond, — wel voldaan, niet alleen, omdat
een militair schouwspel altijd aantrekkelijk is; niet enkel omdat het
fraaije landschap, zooals het door die vurende, stürmende en wijkende
troepen verlevendigd werd, een tafereel opleverde, ’t penseel eens
schilders waardig, maar niet het minst, omdat wij bevestigd werden
in de verwachting, dat de bescherming van dien bodem aan goede
handen, kalme hoofden, wakkere harten is toevertrouwd.
De militairen keeren naar het kamp terug. ’t Is nog vroeg
genoeg in den morgen, om ons gelegenheid te geven tot een’
wandeltogt, eer het middaguur onzen gids tot vervulling zijner
bezigheden derwaarts roept. Wij maken van dien tijd gebruik, om
wat verder den omtrek te doorkruisen.
’t Is weer vrede alom. Alle krijgsrumoer is geweken. Geen
bloedige sporen van den strijd ,< geen verwoestingen, door voort-
trekkende oorlogsbenden aangerigt, doen ons pijnlijk aan. Op den
ganschen weg is geen soldaat meer te bespeuren, geen geweerloop
glinstert meer in de boschjes. Maar bijna zouden wij ons kunnen
voorstellen, dat de bevolking der streek her- en derwaarts was
gevloden. Hoe stil is het overal! Den indruk van verlatenheid
geeft. het landschap niet, zooals de woeste heide, de onafzienbare
polder, de onmetelijke grasvlakte. Er staan huisjes längs de wegen,
VIII 19