en te donker, om er iets van te zien, zoodat wij den volgenden
dag den afstand tusschen Harderwijk en Hülshorst en dien tusschen
den Zwarten boer en Staverden ten tweeden male moeten afleggen.
Dat is tijdverlies en bezwaart het bndget met de kosten van een
rijtuig, terwijl bet plan voor den tweeden dag in zoover gewijzigd
moet worden, dat wij nu des avonds van het Station Ermelo hüis-
waarts keeren, daar de togt in tegenovergestelde rigting geschieden
zal. Op dergelijke misrekeningen moet men bij een bezoek aan de
onherbergzame Veluwe zijn voorbereid. Ernstige bezwaren leveren
zij alleen op, als de tijd al te naauw is afgemeten, of het reisgeld
te krap is berekend, of wel, als het inwinnen van de noodige
inlichtingen te ligtvaardig werd verzuimd.
Een wandeltogt door de schaars bevolkte en weinig bezochte
landstreek, die nog steeds „een wilt en bijster land” moet worden
genoemd, vereischt dus eenige voorzorgen, gelijk hij een goede
borst, een’ onvermoeiden voet, een opgewekt humeur, een open
oog voor eenvoudig natuurschoon vördert. Maar wie“ die eigen-
schappen heeft en door het weder niet wordt tegengewerkt, die
zal niet zonder voldoening op zijn omzwervingen terugzien. -
Het Station Ha rd erwi jk ligt tamelijk ver van de stad, "’t l s
reeds laat in den avond, als wij er aankomen, en gedurende den
rid met den hotel-omnibus zien wij alleen, dat -de weg ten deele
door een laan, ten deele tusschen de open velden doorloopt., eer
wij tusschen de huizen over de straatkeijen ratelen. Ook de stad
schijnt ons vrij groot en voorzoover wij in de duisternis kunnen
opmerken, zijn er kloeke huizen en openbare gebouwen. Die
günstige meening wordt geenszins teleurgesteld, als wij haar met
den nieuwen dag in haar lengte en breedte doorkruisen.
De eerste trein naar Nunspeet vertrekt eerst ten 9.45, zoodat
wij wel tijd hebben, vooraf wat rond te zien in de stad. Maar
dan moeten wij toch tijdig bij de hand zijn, want later hebben
wij daartoe welligt de gelegenheid niet meer. Een ligte morgen-
nevel rust dan ook nog op de zee, wanneer wij haar het eerste
bezoek brengen. Niet ver van ons hotel is het einde van de hoofd-
straat en weinig schreden verder komen wij uit op den stadswal
of de kade, van waar wij den grooten waterspiegel zien, echter
nog door een tamelijk breeden uiterwaard van ons gescheiden.
Een puinweg leidt naar het hoofd, waaraan eukele scheepjes liggen
en waarop eenige Stapels vischmanden en een paar groote wagens
gereed staan, om den verwachten oogst van het pekelveld in ont-
vangst te nemen. ’t Is er nog zeer rüstig. Hier en daar zit of slentert
een menschelijk wezen, natuurlijk loopen er ook eenige honden
snuffelend rond, overigens is er geen beweg-ing te zien, dan het
naauwelijks merkbaar rijzen en dalen der scheepjes op de zachte
deining en geen geluid te hooren, dan het flaauwe kabbelen van
het water tegen de palen. Wind is er niet. De weinige vaartuigen,
die daar ginds in den dünnen nevelsluijer te zien zijfi, drijven
met uitgespannen zeilen, zonder zigtbaar te vorderen. Roerloos
staan de boomen op den wal, wier toppen in het heldere morgenlicht
blinken en aan de blaauwe lucht, die boven de oude muren
en roode daken längs de kade zieh weift, is geen wolkje te zien.
’t Kan een warme dag worden op de heide en tusschen de zand-
heuvels! Maar nu is ’t nog heerlijk koel. Het onweder, dat gisteren
heeft gewoed -fe wij hadden op den Huizer eng ’t in deze rigting
zien dreigen — liet een weldadige frischheid achter. En ’t is een
vriendelijk tafereel daar op het hoofd, hetzij wij den blik laten
weiden over den ruimen waterplas, hetzij wij, ons omwendende,
de buitenzijde der stad overzien en de üaauw geteekende kustlijn
volgen, die aan beide zijden van het groene geboomte der wallen
zieh uitstrekt, tot dat zij zieh in de <nevelen oplost.
Bij onze wandeling door de stad merken wij op, dat zij eenige
ruime straten heeft, met nette woonhuizen, waaronder enkele
deftige, aanzienlijke wonin gen, hoog en breed, met wäpehschilden