door een met linden beplant dijkje als toegang naar den gemoderni-
seerden voorgevel is gelegd, rijst het met zijn hooge ramen op. De
reiziger in den trein kan het zien van de ijzeren baan, die vlak längs
de plaats is gelegd en vooral van den weg längs den Vliet vertoont
het zieh nog, zooals de vermaarde staatsinan en dichter het stichtte,
een niet groot, maar deftig, onderwetsch gebouw, ’t merkwaardigst
om den doorluchtigen naam, die er aan verbonden is. De luister
van zijn plantages is verdwenen. Maar ’t is toch ten minste weer
hersteld in zijn’ rang als heerenhuis en niet meer, zooals voor
eenige jaren, een stoomfabriek tot zuivering van vet en smeer. Dat
was voor Hofwi jck toch wel een al te diepe val!
Wij zijn nu te Yo o r b u r g. Hofwijck paalt aan het dorp. Alleen
door de spoorbaan is ’t er van gescheiden en het Station is in zoover
van de meeste dergelijke gebouwen onderscheiden, dat het als aan
de dorpsstraat zelve ligt. Hier zouden wij onzen togt kunnen be-
sluiten en terugwandelen längs het gedeelte van den Yliet, dat
wij ditmaal nog onbezocht lieten, of ons door spoorwagen of stoom-
tram terug laten brengen naar den Haag. Het zeer fraaije, wel-
varende dorp, dat nog voortdurend zijn huizenreeks uitbreidt, heeft
echter wel regt om gezien te worden. Merkwaardige gebouwen heeft
het niet, behoudens de antieke herberg Swae ns t e i jn met zijn’
hoogen, schoonen voorgevel — zeker nog schooner, toen de top
er nog op prijkte. — Maar deftig en degelijk is het, een kleine
stad, door het aantal en het aanzien van zijn aaneengeschakelde
woningen in hoofdstraat en zijstraten. Ruim en statig is de kerk
met haar’kloeken toren, steedsch het nieuwe postkantoor. //Treffelijk”
werd het reeds in de vorige eeuw genoeind en van dien lof be-
hoeft het nog geenszins afstand te doen. Zulke dorpen, waarvaji
Voorburg er een, maar op verre na niet het eenige is, waren van
ouds de roem van het rijke Holland, en zij zijn het nog.
De dorpsstraat gaat over in een lommerrijke eikenlaan, waar-
langs aan weerskanten een reeks van buitenplaatsen is geschaard.
Daar ligt Lus' thof met zijn grijze huizinge, daar het schoone
Vr e u gd en Ru s t van den baron van Wassenaar van Catwijck
met zijn statig hout, zijn hertenkamp en waterpartij, zijn serres en
oranjerie en zijn uitgestrekt wit gepleisterd heerenhuis, regt tegen
over de breede, hoog opgesnoeide beukenlaan der overplaats, die
over gras- en bloemperken en een forsche rhododendrongroep het
uitzigt openlaat op het Haagsche bosch en den koepel van h e t
H u i s in ’t bosch. Daar is ook de bijzondere school, door de
barones van Wassenaar gesticht.
Straks volgen de bezittingen van wijlen prinses Ma r i a n n e ,
thans van prins Albert van Pruisen: haar geliefd Ru s t h o f met
zijn overplaats en de daarbij behoorende landhuizen klein Rus thof
en Noor der vl iet . Vorstelijk zijn deze goederen niet. Noch door
grootte, noch door pracht van gebouwen of aanleg munten zij uit.
Hun voornaamste beteekenis ontleenen zij aan de zwaar beproefde
koningsdochter, die in stilte zoo velen heeft welgedaan. Maar
Ru s t h o f is toch een deftige buitenplaats. Zij heeft een ouderwetsch
rood steenen huis, met twee later aangebouwde vleugels, grooten-
deels achter het geboomte verborgen. Een waterwerk met rijk be-
groeide eilandjes slingert zieh door het park, dat met zware stammen
prijkt. Aan de zijde van den Vliet ziet het lustpaleis uit op het
plantsoen en het geel gepleisterde huis van het buitenverblijf Nabi j ,
en verder over de weilanden, waaruit de R. Kerk aan den Veen weg
en van verre de torens van Delft oprijzen, aan de landzijde op de
overplaats, met haar’ helderen vijver en haar’ smaakvollen aanleg
en den donkeren woudzoom in ’t verschiet. Bewoond wQrdt Rusthof
niet meer, maar als de prinselijke eigenaar des zomers te Schevenin-
gen vertoeft, brengt hij er in den regel dagelijks een bezoek en
heden is ’t diner — zoo verhaalt ons de lakei in groot terme.;—
Do toegang, die anders niet geweigerd wordt, is voor ditmaal
derhalve niet vergund. Wij hebben intusschen reeds vroeger de
destijds verlaten plaats gezien en kunnen ons over deze kleine teleur-
stelling ligtelijk troosten. Naauwelijks zijn wij het hek weer uit,
of de open landauer met den vorstelijken gastheer rijdt het binnen.
Aan Rusthof grenst het daar bij behoorende Noo r d e r v l i e t ,