naar E l s p e e t , een eind weegs begeleid door den boschwachter,
die ons, längs allerlei paden en lanen, op den goeden wegbrengt.
Wij komen dan ook de kweekerij voorbij en hebben nu het schoonste
gedeelte van het bosch gezien. Wei ontbreekt het ook hier aan
zwaar geboomte niet en treft ons nog steeds de prächtig begroeide
grond, reeds door de stralen der late namiddagzon getint, maar
’tis vooral akkermaalshout, wat den boventoon voert, rijzend en
dalend met de golvingen der heuvels. Allengs talrijker worden de
open plekken en de uitzigten op de heide. Eindelijk hebben wij
de grens van het woud bereikt, en nu gaat het weer regtuit door
het barre, zonnige veld, allengs den hoogen rug beklimmend. Tal
van groote houtstapels zijn längs het zware zandspoor geschaard,
wachtend op de karren die hen vervoeren moeten, hun bestemming
te gemoet. Daar boven op den heuvel is ’t weer een ruim, indruk-
wekkend uitzigt. Rondom ons breidt de heide zieh uit, voor ons
begroeten wij het torenspitsje van Elspeet , even uitstekend boven
het fijne groen van het bosch, dat in teeder bruin en blaauw als
wegsmelt. Van verre onderscheiden wij de donkere massa’s der Vier-
houter, Leuvenumsche, Speulder en Soerensche bosschen, in wijden
kring den horizon begrenzend, en achter ons de breede, statige
lijnen, waarmede het Gortelsche bosch de heuvelen kroont. Daar ligt
over dit alles een wonderbare gloed. Hoe krachtig en harmonisch
zijn de tinten, waarmede de reeds dalende zon alles overgiet. Wat
verheven rust ademt het stille, grootsche landschap om ons heen.
Wat toovermagt heeft toch de eenzame Veluwe, voor wie een oog
heeft om de heerlijkheid van haar ontzagwekkende ruimte te zien.
Maar de verwachting of de herinnering van zulke treffend
schoone tafereelen moet dan ook veel goed maken. Te loochenen
is het niet, dat het rijke genot menigmaal niet dan met moeite
wordt gevonden. Elspeet hebben wij wel voor ons gezien, maar
dit is nog niet het zelfde, als het reeds nagenoeg te hebben bereikt.
De weg daalt weer. En welk een weg is het! Een zandzee,
waarin de voet wegzinkt, waar de zon onmeedoogend brandt,
eentoonig en vervelend lijnregt voortkruipend tusschen de hooge
heidekanten, die alle uitzigt wegnemen en het frissche koeltje
onderscheppen, waar struik noch plantje groeijen wil en niets te
zien is, dan de diepe gleuven, door het afstroomend regenwater
uitgespoeld en de tal rijke prenten van herten, er ingedrukt. ’t Is
reeds voor ons, wandelaars, een zuur eind weegs. Wat moet het
zijn voor de paarden, als zij door deze woestijn de met hout beladen
karren hebben voort te slepen!
Een troost is er. Al is, naar Veluwschen tränt, de afstand
tusschen den heuvelrug en het Elspeter bosch grooter dan hij
scheen, met iedere schrede naderen wij toch zijn groene gewelven
en zijn verkwikkend lommer. Ook aan een’ Veluwschen zandweg
komt een einde en wij gaan weer tusschen de frissche hout-
wallen «door. Voor zoover wij kunnen oordeelen naar hetgeen wij
zien, kan het Elspeter bosch in schoonheid bij het Gortelsche
niet halen. Er is veel hakhout en nog jong plantsoen, maar het
hooger geboomte wordt er toch niet gemist. Vooral ter zijde van
den weg schijnen fraaije boschpartijen te zijn en was het niet
reeds zoo laat op den dag, wij zouden gaarne een der zijlanen
zijn ingeslagen, om wat dieper door te dringen. Nu wenschen wij
in de eerste plaats het dorp op te zoeken. Men heeft ons gezegd,
„zoodra gij het bosch uit zijt, zijt gij te Elspeet.” Maar op dat
„zoodra” stellen wij niet veel vertrouwen meer en wij zijn bovendien
het bosch nog niet uit. Een niet ongeoorloofd verlangen naar eenig
voedsel begint zieh te laten gelden, sedert ons zeer vroegtijdig
ontbijt te Harderwijk en den niet onbelangrijken marsch na dien
tijd afgelegd, waarbij de zegeningen van de linkerhand maar zeer
matig vertegenwoordigd waren. Het blijkt ons dan ook, dat wij
ons niet misrekend hadden. Het dorp blijft zieh nog altijd schuil
houden en als wij het bosch weer verlaten, is er niets van te
bespeuren. Wij komen uit op een’ fraaijen, lommerrijken dwars-
weg längs den zoom van het woud. Daar staat een handwijzer,
die links naar E l s p e e t , regts naar Vi e r h o u t e n wijst. Niet
ver van hier moet dus het Di d e n d a l liggen, wäar misschien
nog graf heuvels worden gevonden in het heideveld, en het Ka t t en -
gat , dat steenen gereedschappen en urnen oplevert. Maar ons
doel ligt in de tegenovergestelde rigting. Wij blijven vooreerst