He s h u i jsen, rijk in dezen omtrek gegoed. Wij lezen er ook
menig ons onbekenden naam, toch blijkbaar in de streek hunner
inwoning met eerbied en liefde genoemd. Wij zien er ook graven
zonder naam en zonder opschrift, graven van ármen en eenvou-
digen. Wat van edelman en dorper, va l landheer en arbeider
overbleef, dat werd hier neergelegd. Als ook hier op den dooden-
akker titels en wapens en grafschriften van aardsche grootheid en
heerlijkheid spreken, ’t is van vervlogen grootheid, van heerlijk-.
heid, die voorbij is gegaan. Maar gelijk zoo even ons oog de
liefelijkheid van ’t ontwakend leven aanschouwde en de majesteit
der altijd zieh verjüngende schepping, ook daar, waar het kunstig
werk van menschenhanden geen spoor meer heeft achtergelaten,
zoo gaat ook hier een adern des levens over de stille graven en
op de zerken lezen wij hier en daar de getuigenis van wat aan
rang en rijkdom niet is verbonden, evenmin als ’t er van ge-
scheiden behoeft te zijn, — de getuigenis van wat blijft, als de wereld
voorbij is gegaan met haar begeerlijkheiJ.
Van verre is reeds tusschen de boschjes, straks boven devlakke
velden en het läge struikgewas, het groote huis te zien, eenzaam
te midden van eenige oude boomen oprijzend uit de bouw- en
weilanden, die het omringen. ’t Is een ouderwetsche, deftige hui-
zinge, een stevig, solide vierkant, met weidsch versierde wapen-
schilden boven de deur. Aan den weg is de toegang tusschen twee
zware steenen palen, in ee.,’ stevig gemetselden muur, en een körte,
breede laan leidt vandaar naar het heerenhuis. Toch zouden wij
ook hier het woord, „vervlogen grootheid” niet behoeven terug
te houden. De muur is uitgebogen, de palen van het inrijhek zijn
verweerd, bij het huis zijn schüren aangebouwd en hooischelven
staan er nevens. Tuinen en plantagiën zijn in weiden veranderd.
Ook deze buitenplaats werd een boerderij en inwendig werd de
oude betimmering weggebroken. Dit is Ausp i c i i s et Tel is.
,i’t Is eertijds een klooster geweest” zegt de plaatselijke overlevering.
Daarvan blijkt niets, maar de landhoeve heeft een’ latijnschen naam
en een antiek voorkomen en dat is welligt voldoende, om dit volks-
geloof te verklären. Mogelijk Staat het ook in eenig verband met
het feit, dat voor een halve eeuw het huis een bezitting was van
den baron van Wi j k e r sl o ot , bisschop van Curium. Vermoede-
lijk is Auspici is et Tel is de plaats, op de kaart van Kennemer-
land in den T egen w. Staat als Ki es aangewezen. Destijds be-
hoorde zij aan de familie de Kies van Wi s s e n , waaruit een
dochter omstreeks 1732 met jonkheer Cornel is Oem van Moen-
s e n b r oek was gehuwd. De wapens van dit echtpaar prijken in
den gevel van het gebouw. Hun tweede dochter Agatha Margaretha
Oem, geboren in 1738, werd de echtgenoote van Eduard
Pieter Ram van Schalkwijk. Tijdens Loosjes zijn Hol lands
Ark a d i a schreef, in 1804, behoorde het goed aan de erven
Douariere Ram en uit dat geslacht kwam het, evenals de heerlijkheid
Schal kwi jk, aan den baron v an W i j k e r s l o o t , wiens
moeder eenjonkvrouw Ram van Sch al kwi jk was. Heeft Aus piciis
et Tel is aldus gedurende anderhalve eeuw een reeks van aan-
zienlijke eigenaars gehad, ook voor dat zijn naam aan dien van
Kies was verbonden en aan diens wapenleus ontleend, was het
het zomerverblijf van een’ wakker Amsterdamsch regent, wiens
geslacht in den loop eener eeuw een reeks. van merkwaardige
mannen aan de Republiek heeft geschonken.
In het midden der 17de eeuw woonde hier Corne l i s Hop en
den 30sten Julij 1654 werd er zijn zoon J acob geboren, later als
regtsgeleerde, als pensionaris van Amsterdam, als gezant aan ver-
schillende hoven, als thesaurier-generaal der Vereenigde Provincien
hoogst verdienstelijk; hoog geeerd door vreemde vorsten, door den
Keizer tot rijksbaron verheven, door de regering van zijn vaderland
tot de gewigtigste zendingen en onderhandelingen uitgekozen, door
het prinsgezinde volk een tijd lang gewantrouwd en zelfs met het
lot der de Witten bedreigd, straks in zijn oogen geregtvaardigd
en gewaardeerd om menigerlei dienst, aan den lande bewezen.
Maar als zijn naam nog in den mond der schare, vooral in die
der Hagenaars, leeft, dan is het niet om de wille zijner deugden
als staatsman en regent, maar dan is ’t , omdat zijn zwakke maag
geen koflij kon verdragen. De vermaarde „Haagsche hopjes” zijn
het eerst ten zijnen behoeve vervaardigd, om hem ’t genot van