Er was een fraai gebouw verrezen met terrassen en balkons, met
stallingen en nevengebouwen aan den ommuurden voorhof, met
tuinen en vijvers, lanen en starrebosschen, naar den smaak dier
dagen en naar het hart van den prachtlievenden vorst. Tocb scbijnt
voor hem en zijn’ opvolger het huis te Honselaarsdijk meer aan-
trekkelijkheid te hebben gehad, en ook zijn klein zoon, Willem III,
vertoefde meer in den Haag en op het Loo, dan hier, al heeft
hij ook het zijne tot versiering van huis en plantages gedaan.
Er is thans niets meer van over, dan een paar langwerpig Vierkante
vijvers. Maar de aanleg is nog deftig, al is het hout niet
bijzonder oud en zwaar en al zijn de boschjes van elzen en esschen,
die de mimte tusschen de lanen innemen, geenszins door schoon-
heid opmerkelijk. Er is iets in die stijfheid en regelmatigheid, wat
hier zoo goed op zijn plaats is. ’t Is er groen en frisch, kalm en
rüstig. Daar is lommer en water. Ongehinderd kan men er rond-
dwalen en neerzitten en niet onvoldaan zal men scheiden van de
piek, waaraan zieh zulke herinneringen verbinden uit de dagen,
toen de Republiek zoo snel in magt en aanzien wies en uit den
tijd, toen zij zoo jammerlijk ten ondergang neigde.
Reeds in de Ilde eeuw bloeide het adellijk geslacht der Heeren
van Rijswijk. Maar hier is de plaats van hun’ bürgt niet te zoeken.
Vermoedelijk was die gesticht tegenover den lateren prinselijken
lusthof, waar thans nog een aanzienlijk buitenverblijf wordt aan-
getroffen, van ouds als den Burch bekend, waarbij ook in vroeger
dagen een kapel heeft gestaan. Dit huis is sedert lang verdwenen.
In de eerste helft der vorige eeuw vond men er slechts een boeren-
woning, waaraan een verblijf voor den landheer verbonden was,
door een paar piramidaal- en spiraalvormig gesnoeide boompjes en
een bloementuintje er voor, nog eenigszins als een heerenhuizinge
te herkennen. Thans is dat anders. Om te zien, wat er van den
Burch geworden is, steken wij den rijweg over en slaan wij de
laan is, aan wier ingang vier forsche beuken prijken en die ons
spoedig tusschen de welige weilanden en längs een vriendelijke
woning op een met beuken beplant voetpad brengt. Hier is het hek
der fraaije lustplaats, die den heer Jhr. von Fisenne toebehoort.
Het deftige huis met zijn gesloten veranda’s is modern, even als
der aanleg van het buitengoed, dat behalve zijn’ naam geen herinneringen
aan zijn vroegere krijgshaftige bestemming heeft bewaard..
Geen stroeve muren en torens meer, geen voorburgt enbuitenhof,
maar zware beukenstammen bij het hek en prächtige linden op het
plein voor het huis, rijke bloembedden, breede wandelpaden, frissche
grasperken, sierlijke heestergroepen, hoog geboomte van allerlei vorm
en kleur. Geen diepe grachten meer, die de grondvesten bespoelen ,
maar een smaakvol waterwerk, dat zieh längs en door den aanleg
slingert, waar zwanen met hun jöngen drijven. Werd elders in den
omtrek meer dan een heerenhofstede: tot een boerderij vernederd, hier
werd de boerderij, die het oude burgtslot verving, weer in haar’ rang
als woonplaats van een aanzienlijk geslacht hersteld, al was het naar
den eisch van den tegenwoordigen tijd. En heeft hier indertijd het
kasteel der Heeren van Rijswijk gestaan, dan verdient de piek wel
in gedachtenis en in eere gehouden te worden. Wallt hun stamhuis
behoorde tot de oudsten en edelsten van Holland. Reeds vroeg en her-
haaldelijk komen Jeden er van in de oorkonden voor,' en is het soms
onzeker, of Heeren, die Yan Rijswijk genoemd' worden, niet in
het land van Altena of in de Betuwe gezöcht moeten worden, in
Holland woonde zeker Dodo van Ri jswi jk, in 1085 een der
getuigen van graaf Dirk V bij de Schenking aan de abdij van Egmond,
even als Odger en Wiegerus, die in 1162 en 1168 met graaf
Floris III zegelden, als Arnold, de „dapifer” (drost.) van Dirk VII,
en zijn broeder Hendr ik, medgezellen diens graven, raadslieden
zijner weduwe bij het huwelijk van gravin Ada, medestanders van
den graaf van Loon, later, nevens hun bloedverwanten J a c o b ’ en
Wi l lem, met graaf Willem I verzoend, — als Ge l e k i n u s ,
Reinerus, Gerard en Simon, tusschen de jaren 1222 en 1231
meer dan eens als getuigen van graaf Floris IV, den abt van Egmond,
of Nicolaas Persijn van Haarlem optredende. Na dien tijd schijnt hun
bloeitijd voorbij. Ten deele vinden wij hen niet meer bij belang-
rijke regeringsdaden vermeld, ten deele zijn ’t geen Hollandsche
Rijswijks, die er in betrokken zijn. Maar nu verschijnen ten tooneele
de Heeren van den Bur c h , die gezegd worden, aan dit huis